Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/442

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
36
ALBUM DER NATUUR.

Voortplanting van het koraal.Lacaze — du thiers, belast door het Fransche gouvernement om de levensgeschiedenis van het koraal (Corallium rubrum) te onderzoeken, ten einde gepaste reglementen voor de visscherij daarvan te ontwerpen, heeft thans eenige der uitkomsten van dit onderzoek medegedeeld. Daaruit blijkt, dat de seksen dan eens op verschillende takken verdeeld, dan weder op eenen tak, soms zelfs in eene enkele polyp vereenigd zijn. Het koraal is levendbarend. De bevruchting heeft plaats in de holte van het ligchaam des moederdiers; aldaar komen ook de jongen uit de eijeren en blijven er gedurende hun allereerste levenstijdperk. Het aanvankelijk ronde ei verlengt zich en wordt overdekt met trilhaartjes. Er ontstaat daarin eene holte, die zich buitenwaarts door een mond opent. Op dit tijdstip vertoonen zich de jonge diertjes als kleine witte wormpjes, die door de mondopening van de moeder-polyp naar buiten treden en vlug in het water rond zwemmen, steeds met de mondopening achteraan. Elk dezer wormpjes wordt de grondslag eener nieuwe kolonie. (Compt. rendus, LIV, p. 118).

 

Opslorpingsvermogen van den dampkring voor warmtestralen. — In een brief aan sir john herschell (overgenomen in Cosmos, 1862, pag. 62), berigt tyndall aangaande nieuwe proeven over dit onderwerp, door hem gedaan naar aanleiding van de tegenspraak, die zijne vroegere uitkomsten hadden ondervonden van prof. magnus te Berlijn. Zijne tegenwoordige zijn vooral opmerkelijk door dat daaruit blijkt, hoe gering het aandeel van de dampkringlucht is in de genoemde opslorping en hoe groot daarentegen dat van den waterdamp, het koolzuur en andere bijmengselen. In een zijner proefnemingen vond T. b.v. dat, als men het opslorpend vermogen van zuivere dampkringlucht door 1 voorstelt, dat van den waterdamp, welke daarmede in zijn laboratorium gemengd was, 40 bedroeg en dat van het daarin mede voorhandene koolzuur en andere bijmengselen 27.

Nog veel meer dan door het opslorpingsvermogen van gasvormig water, worden de warmtestralen in den dampkring opgehouden, wanneer daarin water aanwezig is in nevelvorm, in den vesiculairen toestand, zooals men veelal zegt. Hierdoor verklaart tyndall het feit, dat hij bij herhaalde proefnemingen den thermoëlektrischen bundel van zijn Melloni-apparaat aan de zijde, waarmede het aan de stralen van de maan was blootgesteld, meer warmte door uitstraling zag verliezen, als dit het geval was, wanneer diezelfde zijde naar een ander punt des hemels gerigt was. T, verklaart dit door te zeggen: van de teruggekaatste warmte der maan komt geen merkbaar deel tot de oppervlakte onzer aarde, zij wordt in den dampkring geheel opgeslorpt. Op den avond, toen hij deze proefnemingen deed, bleek de aanwezigheid van eenigen