Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/448

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
42
ALBUM DER NATUUR.

verkort mededeelen. Zijne waarnemingen betroffen lichtend varkensvleesch en vischvleesch.

1°. Het lichtend vermogen bepaalde zich tot de met de lucht in aanraking zijnde oppervlakte.

2°. Onder het mikroskoop bleek, dat niet de eigenlijke spierdeelen, maar eene zich daartusschen bevindende slijmig vetachtige stof lichtend was. Van eenen schimmel, Sarcina noctiluca, waaraan heller het lichtend vermogen van vleesch heeft toegeschreven, zegt hankel geen spoor gezien te hebben.

3°. Het lichten ging voort onder gedestilleerd water en desgelijks onder boomolie, doch werd allengs zwakker, maar had eerst na eenige uren geheel opgehouden.

4°. Aether, alkohol en potaschoplossing doofden het licht uit.

5°. Het lichtend vleesch op sneeuw gelegd, bleef voortlichten.

6°. In eene warme kamer gebragt, nam de lichtintensiteit toe. Eene temperatuur van omstreeks 30° R, was echter voldoende om het lichten geheel te doen verdwijnen. Bij verkoeling trad het dan weder te voorschijn.

7°. In eene tot op eene drukking van slechts 2 — 3mm verdunde lucht verzwakte wel is waar het licht, doch zonder geheel te verdwijnen.

8°. In eene ruimte, die herhaaldelijk met koolzuur gevuld en weder ledig gepompt was, verdween het licht geheel. Bij toetreding van de lucht herstelde zich dit weder.

9°. Werd in eene klok een stukje zwavel naast het lichtend vleesch verbrand, dan verdween het licht geheel en kwam ook na toetreding der laatste niet terug.

10°. In zuurstofgas nam het lichtend vermogen niet toe, evenmin wanneer de zuurstof eerst geözoniseerd werd.

11°. Proeven om het lichtend vermogen op ander niet lichtend vleesch over te brengen gelukten niet met het lichtend varkensvleesch, maar wel met het lichtend vischvleesch.

 

Oorzaken der vruchtbaarmakende werking van de Peru-guano. — Over dit onderwerp heeft liebig in de Ann. d. Chemie und Pharmacie. Bd. CXIX. S. 11. een opstel geplaatst, waaraan wij het volgende ontleenen. L. doet opmerken, dat de tot dusverre in het oog loopende werking van de guano als meststof nog niet op voldoende wijze verklaard is. Die werking kan niet toegeschreven worden aan het stikstofgehalte onder den vorm van ammoniakzouten, want deze, in gelijke hoeveelheid op een land gebragt, oefenen eenen veel geringeren invloed uit. Evenmin kunnen het de phosphaten zijn, want beenderenmeel staat als meststof verre beneden guano. Ook eene vermenging van beenderenmeel