Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/447

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

 

 

Kleur van het water. — Het eerst is door newton, op grond eener waarneming van halley bij zijne nederdaling met de duikersklok, gezegd, dat eene watermassa van eenigzins belangrijke dikte alleen rood licht doorlaat. De meer breekbare stralen van het spectrum zouden bij hunnen doorgang door het water achtereenvolgens geabsorbeerd worden. Oersted heeft dit zelfs in verband gebragt met de verschillende kleuren der zeewieren op onderscheidene diepten. Het is thans gebleken, dat deze bewering op eene onjuiste gevolgtrekking berust.

Zuiver water is, volgens de proefnemingen van bunsen (Ann. d. Chem. u. Pharm., LVII, S. 44), bij doorvallend licht zuiver blaauw gekleurd. Wittstein bevond, dat, wanneer het bij doorvallend licht eene groene kleur vertoont, dit veroorzaakt wordt door een gehalte van opgeloste organische stoffen (Sitzungsber. d. bayer. Akad., 1860, S. 603). Beetz heeft deze waarnemingen met eenen gewijzigden toestel herhaald en bevestigd gevonden. Ook toont hij de oorzaak van de verkeerde, door newton uit de waarneming van halley gemaakte gevolgtrekking aan, daarin bestaande, dat halley het rozenroode licht, dat hij op zijne hand onder de glasschijf in de zoldering der duikerklok waarnam, toeschreef aan de doorgevallen roode stralen, terwijl het integendeel slechts eene contrastkleur van het groen des waters onder hem was, evenals in de blaauwe grot op Capri nevens het donker blaauw de contrastkleur oranje optreedt. (Ann. d. Phys. u. Chem., 1862, CXV, S. 137). Dat overigens de kleur van het water door daarin zwevende stofdeeltjes en door de kleur van den bodem in zeeën, meren en rivieren schijnbaar nog zeer gewijzigd kan worden, spreekt van zelf.

 

Phosphorisch lichten van vleesch. — Nog steeds behoort het lichtend vermogen, dat vleesch somtijds erlangt, tot de moeijelijk geheel verklaarbare verschijnselen. Het is daarom, dat wij hier eenige door w. hankel (Ann. d. Phys. u. Chem., 1862, Bd. CXV, p. 62) daaromtrent verrigte waarnemingen hier

1862.
6