Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/446

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
40
ALBUM DER NATUUR. — WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

van 25 Januarij der Royal Society, bestrijdt higginbottom de bewering van edwards, "dat de aanwezigheid van licht noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kikvorschmasker tot een kikvorsch." Proeven, door hem genomen met kikvorscheijeren, geplaatst in kelders, uitgehouwen in vaste rots, waarin hoegenaamd geen licht indrong, maar waarin de gemiddelde temperatuur steeds 51° F. bleef, en die zich toch volkomen goed ontwikkelden, bewijzen het tegendeel. De misvatting van milne edwards is daaraan toe te schrijven, dat hij de maskers steeds diep onder water gedompeld hield. Die maskers ontwikkelen zich inderdaad niet tot kikvorschen, indien men ze ook slechts eenige duimen diep onder het water houdt, — doch niet wegens gebrek aan licht, maar aan lucht. De maskers moeten boven kunnen komen om adem te halen, bepaaldelijk ten tijde als zij hun staart verliezen, wanneer zij behoefte beginnen te verkrijgen om door de longen te ademen, daar de ademhaling in het water dan niet meer voldoende is. Belet men die ademhaling in de lucht, dan volgt er asphyxie.

 

Gewigt der hersenen bij gewone zieken en bij krankzinnigen. — Dr. robert boyd heeft (Philos. Trans., vol. 151, part. 1) in het vorig jaar eene tabel medegedeeld van het gewigt der hersenen bij 2086 aan gewone ziekten gestorvenen en bij 528 personen, die ten gevolge van of gedurende krankzinnigheid overleden zijn. Onder gelijke omstandigheden (ouderdom, geslacht enz.) was dat gewigt ook gelijk. Bij de mannelijke krankzinnigen bedroeg het gewigt der geheele hersenen 1375 tot 1245 grammen, bij de vrouwelijke 1263 tot 1149. Bij de niet krankzinnige mannen wogen de hersenen 1366 tot 1285, bij de niet krankzinnige vrouwen 1238 tot 1127 grammen. Huschke neemt aan, dat mannelijke hersenen van Engelschen in de beste levensjaren gemiddeld 1424, de vrouwelijke 1272 grammen wegen. De opgaaf van boyd, die alle leeftijden zamenvat, waarbij de getallen eenigzins kleiner moeten uitvallen, komt tamelijk wel met die van huschke overeen. (Froriep's Notizen, 1862, I Bd., S. 79.)