Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/48

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
28
DE JONGSTE ONTDEKKINGSREIS IN HET

breid, meestal bloote hypothesen, uit de opmerking van enkele verschijnselen opgemaakt. Oxley en velen met hem vermoedden, dat het binnenland van Australië eene zeer groote binnenzee bevatte. landon geloofde, dat het uit ondiepe waterplassen bestond, die in den zomer in dorre vlakten veranderden. Eyre vooronderstelde daar drooge, zandige, laag liggende vlakten, afgewisseld met uitgedroogde of ondiepe zoutmeren. Juke stelde het zich als eene onmetelijke woeste vlakte voor, die zich van de Carpentaria-golf tot aan de groote Australische bogt in het zuiden uitstrekte. Heising hield het voor eene ongenaakbare woestijn, die volgens sturt met evenwijdig loopende roode zandduinen van het noorden naar het zuiden was doorsneden. Strzelecki, murchison en anderen namen eene naar het centrum toenemende daling van den bodem met zich daarin bevindende zoutlagen aan.

Al deze hypothesen zijn door de ontdekkingsreis van stuart voor goed weêrlegd. Stuart heeft veeleer, gelijk reeds ook door vele nieuwe reizigers vermoed was, in het binnenland eene veel grootere verscheidenheid gevonden; eene gedurige afwisseling van laagten en hoogten, van woeste zandvlakten, grasrijke landstreken, dor struikgewas, sierlijke wouden, waterrijke heuvelreeksen en weelderige dalkloven; een land, dat evenzeer van hooge gebergten en altijd waterhoudende rivieren verstoken is, als het vrij is van woestijnvlakten, die eenigermate met de bekende woestijnen onzer aarde kunnen vergeleken worden. De meest verschillende, uit andere landen bekende vormen zijn zoo door elkander gemengd, dat niet één enkele gezegd kan worden de heerschende te zijn. Hooge gebergten vindt men in het binnenland van Australië niet. De bodemverheffingen, die stuart beschrijft, zijn voor het grootste gedeelte slechts lage heuvels en heuvelketens, somtijds kleine hoogvlakten, slechts bij uitzondering hoogere bergen, zooals Mount-Denison, of bergketens, zooals de Mac-Donnell-keten; en deze laatsten zelfs hebben, naar het schijnt, geene grootere betrekkelijke hoogte, dan de bergen van de Flindners-keten, dat is nagenoeg 2 of 3000 voet.

Het is hoogst waarschijnlijk, dat de bodem van het zuiden naar het noorden van lieverlede hooger wordt, zonder dat ergens eene aanzien-