Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/502

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
96
ALBUM DER NATUUR. — WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

resultaat zijner onderzoekingen is het volgende. Nadat de zenuw van het ligchaam is afgescheiden, neemt het maximum van prikkeling onmiddellijk toe met eene weldra afnemende snelheid, die spoedig hare uiterste grens bereikt, om plaats te maken voor eene afneming, welke eerst met eene toenemende snelheid voortgaat, maar weldra al langzamer en langzamer wordt, naarmate de prikkelvatbaarheid der zenuw vermindert en tot 0 nadert. In het begin hebben de verschillende punten der zenuw allen hetzelfde maximum. Na eenigen tijd vermindert het in het centraal-eind der zenuw, en wel des te meer, naarmate de onderzochte punten nader liggen aan de doorsneê-vlakte, terwijl het in het peripherisch uiteinde op dezelfde hoogte blijft. Deze wijziging plant zich nu van gedeelte tot gedeelte naar het peripherisch uiteinde voort. leeft dit verschil tusschen de onderscheiden punten der zenuw zich eens geopenbaard, dan neemt het snel toe, en wel des te sneller naarmate het verschil zich eerder vertoonde. — M. houdt het er voor, dat hier twee oorzaken werkzaam zijn. De eerste werkt gelijkelijk op al de punten der zenuw van het oogenblik der doorsnijding af; de andere begint achtereenvolgend op de verschillende punten der zenuw te werken, en des te later en tevens des te zwakker, naarmate die punten verder van het doorsneê-vlak der zenuw verwijderd zijn. Deze tweede oorzaak is het, die het maximum van prikkeling doet verminderen in omgekeerde reden van den afstand van de doorsneê-vlakte. De eerste oorzaak daarentegen bewerkt de eerst toenemende en dan afnemende vermindering van het prikkelingsmaximum. Daaruit volgt, dat bij eene niet doorgesneden zenuw, waar dus alleen de eerste oorzaak werkt, het prikkelingsmaximum, op elk oogenblik van toe- en afneming, in alle punten der zenuw even groot zijn moet; en dit meent M. dan ook waargenomen te hebben bij proeven op den nog aan het ruggemerg vastzittenden nervus ischiadicus bij kikvorschen. Die identiteit echter duurt niet voort, en weldra openbaart zich een verschil, dat M. toeschrijft aan twee niet anatomisch te bepalen punten, die, elke in tegengestelden zin, eene aan die der doorsneê-vlakte analoge werking zouden oefenen. Ref. bekent dit niet regt te begrijpen en hoopt, dat latere mededeelingen van M. het hem duidelijker zullen maken. Hij verwijst overigens hier naar de door hem in dit Bijblad (1861, bladz. 12) medegedeelde opmerkingen van budge.