door middel van een takkebos, dwars aan het einde van een ijzeren stang bevestigd, halen zij den Abstrich naar de glitgoot en verwijderen dien uit den oven.
Na verloop van eenigen tijd komt het gesmolten goudglit te voorschijn. Het eerst komende is onzuiver en wordt, als het uit den oven gevloeid is, afzonderlijk gehouden en niet met het zuiver goudglit, dat vervolgens komt, vermengd. Dit laatste wordt in den handel gebragt.
Men vervolgt nu de kupellatie, zorg dragende langzamerhand de blaasbalgen meer wind te doen geven, ten einde de oxydatie van het lood te bevorderen, alsmede om de glitgoot meer en meer in te snijden.
Wanneer nu op deze wijze bijna al het lood tot loodoxyde is geworden, zoo bevindt zich nog slechts een uiterst dun vliesje van dit laatste op het zilver, waardoor de oppervlakte van het metaal de kleuren van den regenboog vertoont; eindelijk scheurt ook dit dunne vliesje, het zilver komt glanzend te voorschijn, het blikt. Zoodra dit gebeurt, wordt het vuur uitgedoofd en de zool eerst met warm, en daarna met koud water overgoten, waarna men het zilver in de gedaante van eene schijf uit den oven haalt. De bewerking duurt ongeveer 30 uren, met inbegrip van het vervaardigen der kupel. De 160 quintalen werklood, te Clausthal, leveren 56 mark zilver uit, het mark van ¼ pond.
Het aldus verkregen zilver is echter niet geheel zuiver, maar bevat nog ruim 6 percent lood en andere metalen; het wordt daarom nog aan eene bewerking onderworpen, welke men louteren noemt. Het is nagenoeg eene herhaling van de kupellatie.
Het zilver wordt in een gegoten ijzeren ketel gesmolten, onder den invloed van een luchtstroom, welke de vreemde metalen oxydeert. De ketel is inwendig met eene dikke, vaste laag mergel en asch bekleed, welke eene poreuse kupel vormt, die de gesmolten oxyden inzuigt. Na deze loutering bevat het zilver nog slechts 1 percent lood of andere metalen.
Wij hebben nu de zilverhoudende loodertsen afgehandeld en kunnen overgaan tot de manier, waarop ons metaal uit de zilverhoudende