Naar inhoud springen

Pagina:Algemeen Handelsblad vol 078 no 24654 Avondblad KUNST EN WETENSCHAPPEN.pdf/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

KUNST EN WETENSCHAPPEN.

Hollandsche Schouwburg.

Stiefzusters. — Haar Luitenant.

Een tooneelspel in drie bedrijven — al zijn ’t dan ook korte — waarin slechts vier personen en dan alleen vrouwen optreden. Zoo iets behoort tot de zeldzaamheden.
Dan is bet een heele kunst voor den schrijver om voldoende afwisseling en handeling te brengen tot een staâg boeien.
Dit nu is Gaston Devore met „Stiefzusters” niet gelukt.
Aan het gegeven de schuld niet, wèl aan de bewerking. Het donné is stellig zeer belangwekkend — de verhouding van een moeder tot twee dochters uit verschillende huwelijken en de verhouding der dochters onderling — en waard uitvoeriger besproken te worden, wat ik in het Maandagavondblad hoop te doen. Dan is er tijd geweest tot nadenken over het geheel, dat mij thans een mengelmoes lijkt van veel moois en veel banaals en tot rekenschap geven van het spel der dames De Boer—Van Rijk, Ternooy Apèl, Post en Belder, van wie de beide eersten zeer mooie oogenhlikken gaven, de laatste, mej. Belder, zeer zwak was.
Als nastuk ging „Haar Luitenant”, oorspronkelijk blijspel in één bedrijf van I. Th. Heins, een stukje dat veel heeft van „Inkwartiering”, soms den indruk wekt er ganschelijk op geïnspireerd te zijn.
Doch het heeft de waarde van zeer vlot en los geschreven te zijn en gelegenheid te geven aan mejuffrouw Tilly Lus tot het buitengowoon aardig spelen van de ingénue en aan mevrouw De Boer—Van Rijk tot het prachtig volhouden in stem en gebaar van het type eener zorgzame echtgenoote van een dorps-notabele.
Beide stukken, vooral het laatste, hadden gisteravond, als maatstaf nemende het applaus, succès, vooral „Haar Luitenant”.

G. v. L.

(Reeds opgenomen in onze stadseditie van Zondagochtend.)

Hollandsche Schouwburg.

Stiefzusters.

„Een goed kind, dat naar zijn vader aardt”. De waarheid van deze uitspraak zal Laure Darcy wel in twijfel getrokken hebben. Of wanneer zij dit gezegde als een axioma beschouwt, dan heeft zij ten slotte de verzuchting moeten slaken: „Zoo’n goed kind is een goede zaak, maar mij gaf het heel min vermaak”...
Toen Laura in de trouwjaren was, kwamen er, nagenoeg tegelijkertijd, twee pretendenten om haar hart en hand. Récourt, een arm, onbekend schilder, en Darcy. Na eenige beraadslaging gaf zij de voorkeur aan Récourt. Darcy, een man van edele inborst, doch hartstochtelijk in zijn liefde en dus ook hartstochtelijke liefde terugeischt, tracht een duel uit te lokken, welk onheil bijtijds door Laura, bezworen wordt. De afgewezen pretendent zoekt zijn troost in vreemde landen, in hard werken en veel geld verdienen.
Laura Récourt is spoedig weduwe met een kindje, Blanche. Zij heeft het armpjes. Récourt is een van die schilders, wier talent eerst gewaardeerd wordt na zijn dood. Darcy, rijk geworden inmiddels, herhaalt zijn aanzoek, en thans met succes. Laura offert zich op voor hare dochter. Met tranen in de oogen over de herinnering aan Récourt, glimlacht zij tegen Darcy. Uit dat tweede huwelijk wordt Gilberte geboren. Beide dochters gelijken in aard op hare vaders. Het is van zelf sprekend dat Darcy een min sympathiek gevoelen heeft jegens Récourt’s dochter, zoodat de moeder dan ook besluit Blanche, die toch een penchant heeft voor den godsdienst, te zenden naar een klooster.
Intusschen sterft ook Darcy. En na diens dood neemt Laura Blanche terug uit het klooster — de gelofte legde zij nog niet af — en leven moeder, beide stiefdochters en een practische, kortzichtige tante, Claire, in één huis.
Dit is de voorgeschiedenis van Gaston Devore’s „Demi-Soeurs”, als het doek voor de eerste maal rijst.
Récourt is lang genoeg dood, dat zijn schilderijen opgang maken. Juist wordt er een tentoonstelling gehouden, die aller aandacht, ook die van de beoordeelaars, trekt. Moeder en dochter verheugen zich in dit succes. En dadelijk is te merken, dat Laura meer houdt van haar Blanche dan van Gilberte, zooals ze vroeger Récourt liefhad en Darcy alleen trouwde uit meer practische overwegingen. Die liefde voor Blanche is versterkt door haar lange afwezigheid, tijdens het klooster-leven.
Zonder eenigen twijfel is uit dit gegeven de verdeelde en in wezen verschillende moederliefde, de verhouding tusschen twee stief-zusters, wier vaders rivalen en vijanden waren, en die beiden op hare vaders gelijken — een pakkend en tot nadenken noodend tooneelspel te bouwen. Dat Gaston Devore niet geheel geslaagd is, is mijns inziens te wijten aan twee fouten: tè groote soberheid, èn te doorzichtige en ongerijmde toevalligheden bij de uitwerking van het gegeven.
Gilberte voelt, dat de gedachtenis van haar vader op den achtergrond raakt, nu een krans gevlochten wordt om de slapen van den dooden schilder. Zij voelt dat Blanche nader de moeder aan het harte ligt. En beide gewaarwordingen stemmen haar, die evenals haar vaders geheele en onverdeelde liefde vraagt, waar zij zelve leeft om deze te geven, begrijperlijkerwijze verdrietig. De wijkende intimiteit prikkelt tot lijdelijk verzet, tot vervreemding èn van moeder èn van stiefzuster. Dit lijdelijk verzet groeit tot een daadwerkelijk, tot het uitspreken van scherpe verwijten, wanneer zij van tante Claire hoort wat er jaren her voorgevallen is tusschen haar moeder, haar — en Blanche’s vader. En de afkeer komt, als zij een gesprek afluistert tusschen moeder en Blanche, waarin de moeder precies vertelt waarom zij hertrouwde. Dan is het voor Gilberte duidelijk, dat haar aangebeden vader bedrogen is in zijn liefde. Haar blijft niets anders over dan het huis te verlaten....
Tot zoover volkomen logisch. Doch de schrijver heeft Laure ook haar straf willen geven voor de zwakheid Blanche naar een klooster te sturen, om Darcy te believen. Blanche verlangt namelijk nog steeds naar het nonnenkleed. Dit verklaart ze als er over een naderend huwelijks-aanzoek gesproken wordt. Laure, wanhopig over het vertrek van de lievelingsdochter, herinnert zich dan plotseling, dat Récourt indertijd een boek geschreven heeft voor zijn dochter, dat haar wellicht kan bekeeren van die geestelijke aspiraties. Dat zij dit boek niet eerder gegeven heeft, begrijpt zij zelve niet en de toeschouwer evenmin.... Bij die boeken lagen brieven, die zij niet heeft kunnen verscheuren bij haar tweede huwelijk. Die brieven zijn thans verdwenen. Het boek mist zijn uitwerking niet. Na de lezing voelt Blanche, dat zij den aanbidder liefheeft. Dus niet naar het klooster en wel trouwen. Maar.... in het groote gesprek tusschen moeder en dochters — waarin onder andere aan den dag komt, dat Darcy de gezochte brieven verbrandde, en toen tevens zijn dochter liet beloven, op het sterfbed, zijn nagedachtenis hoog in eere te houden — vertelt Gilberte dat Blanche’s bruidschat gegeven werd door Darcy. Reden voor Blanche om niet te trouwen, wel naar het klooster te gaan.
Summa Summarum: blijft de moeder alleen met de practische niets-begrijpende tante.
Dat de schrijver tot deze oplossing wilde komen, was duidelijk en logisch. Doch de klooster-, trouw-, boek- en brievengeschiedenis is te onwaarschijnlijk, gaat absoluut buiten het wezen van de karakter-verschillen en het gegeven om. Door deze onlogische en ongelooflijke, psychologisch-onjuiste bijomstandigheden, wordt de hoofdzaak verdonkeremaand.
Gaston Devore heeft een krachtproef genomen. Drie bedrijven te doen afspelen tusschen vier vrouwen — of eigenlijk drie, want de tante, hoe aardig en scherp ook geteekend, deed alleen mede in de handeling, waar zij Gilberte de vroegere gebeurtenissen vertelde — is een durf. Dan toch moet er van zelf veel gepraat worden, ter teekening der karakters, kàn er weinig voorvallen. Had de schrijver kunnen besluiten tot het doen optreden van meer personen, dan zou het geheel stellig meer geboeid hebben — al was er dan iets verdwenen van de in zekeren zin eigenaardige charme van het stuk.
Uit enkele stellig pakkende scènes, uit de grondgedachte waarop dit werk werd geschreven, blijkt zeker dat Devore op tooneel-gebied iets te zeggen heeft.

Waarschijnlijk zou de schrijver over de opvoering door de „Nederlandsche Tooneelvereeniging” niel tevreden geweest zijn. Bij zoo’n klein getal personen spreekt het van zelf, dat er aan de uitbeelding van een ieder niets haperen mag, zonder het geheel te storen. En mejuffrouw Ph. Belder nu, die een groot gedeelte van het stuk moest dragen als Laure Darcy, heeft in deze rol niets gedaan. Uit haar gansche optreden sprak veel gemaniëreerds., veel aangeleerds, veel overdachts, doch geen diepte, geen ziel, geen leven, geen wezen. Zij beheerschte geen oogenblik, zij liet zich geen oogenblik beheerschen. Nòch in stem, nòch in gebaar was iets treffends. Haar optreden had iets hulpeloos-zoekends naar houvast.
Deze opgave was haar, die in andere rollen vaak mooi spel gaf, veel te zwaar.
Mejuffrouw Belder spreke niet zoo vlug. In haar radheid van tong wordt zij soms onduidelijk, door plotseling één woord van den geheelen zin zwaar te beklemtonen.
Mevrouw Marie Post was verdienstelijk in de minder belangrijke rol van Blanche. Ik geef deze actrice bescheidenlijk in overweging meer aandacht te schenken aan de keuze van haar toilet, en vooral aan den snit. Waar mej. Belder te jong en chic gekleed was voor deze moederrol, zag mevrouw Post er te armelijk en te oud uit als dochter.
Zelden heb ik mevrouw Ternooy-Apèl—Haspels met zoo veel hartstocht en gevoel zien spelen als Zaterdagavond. Haar opvatting van dit eenigszins dweeperige, van herinnering-levende, en op het gebied van liefde en vrienschap veel-eischende meisje, werd volkomen aanneemlijk en duidelijk vertolkt. Deze actrice kan bovendien soms zeer expressief-droef kijken, wat in de rol van Gilberte dikwijls goed deed.
Mevrouw De Boer—Van Rijk heeft — het behoeft nauwelijks gezegd te worden na de vluchtige aanduiding van tante Claire’s karakter — een prachtig type gemaakt van deze oude vrijster.

G. v. L.


Première van Max Dreyer’s „Venus Amathusia” in het Schauspielhaus.

BERLIJN, 17 Dec.

Naarmate het onlangs in het Kleines Theater doller toeging, hoorde men te meer fluisteren van „’n èchte Wedekind”.
Maar gisteravond werd er hardop gezegd „’n valsche Dreyer”. En dat was het eenige succès, de, trots wat schijnbaar druk applaus, éénige oprechte hulde, die de auteur van „Hans”, „In Behandlung”, enz. mocht oogsten.
Toen, op het kalm-vriendelijk handgeklap, dat wel hoofdzakelijk de spelers gold — al mocht het ook dáár weinig verdiend heeten, wat echter waarlijk niet hun schuld was — de auteur enkele malen voor ’t voetlicht verscheen, om in hun plaats den bijval in ontvangst te nemen, zou een òningewijde stellig ’n jong gymnasiastje verwacht hebben.
Doch er vertoonde zich, hoewel met de schuchterheid van een zeventienjarige, — die hier overigens wellicht zéér gepaste bescheidenheid beteekende, — een gebaard heer van middelbaren leeftijd, literair genomen Max Dreyer Senior. Het stuk zelf moet ongetwijfeld Max Dreyer Junior, in de heerlijk schwärmerische jaren zijner gymnasiale Sturm- und Drangperiode, met waren inktwellust, in het zweet zijns aanschijns neergeschreven hebben. Het is van eene zoo onverdorven naïveteit, ja, zóó echt goedig, kinderlijk naïef, dat men er eigenlijk niet boos om worden kan. Dreyer Senior heeft stellig eene vaderlijke emotie gevoeld, toen hij die pennevrucht van den lieven Max Junior weer eens uit de portefeuille haalde, waar zij gerust had, sedert de dagen dat tantes en goede huisvrienden het werk met tranen van ontroering en eerbied gelezen hadden... à la bonne heure! — Maar in ’n zwàk oogenblik heeft hij toen het werk aan het Hoftheater getuurd, dat nu eenmaal zoowat tot die oude-tanten-familie schijnt te behooren, en voor die gedachte zijn we hem niet precies dankbaar. In Wedekind’s laatst besproken werk, onderricht eene àndere „Venus Amathusia’ ’n zeer volleerde werelddame, haren groenen aanbidder, ook ’n gymnasiast, in dieu zin, dat in het leven de menschen en de dingen òf „kop-kop” worden òf „etepetete”. Het ligt op ’t oogenblik niet in mijne bedoeling het vetkaarsje te willen spelen, dat mijn lezer in den doolhof van Wedekindsche beeldspraak voórlicht, maar hij begrijpt misschien wat ik bedoel, wanneer ik verklaar, dat deze Venus Amathusia nòch kop-kop etepetete was, geen visch en geen vleesch, geen kluchtspel, — tenzij een onbedoeld — en ook geen „drama”, zooals pompeus op het affiche stond vermeld.
Behalve voor de verleiding van met papieren-rozen-omkranste jonkvrouwen, bloemenpracht, maanlicht en nachtegaalgekweel, — al hetwelk een, vooral tegen Kerstmis, theaterlustig publiek altijd aantrekt, — is het allemansche hart van onze Kon. Theater intendantuur gezwicht voor de ten tooneele gevoerde kolossale braafheid, tucht, en voor geen stootje vervaarde zedelijkheid der Allemansche voorvaderen. Want hièrin zit de clou. De voornoemde brave Alemannen hebben dan — het is 550 jaren nà Christus, — het liefelijke Florentia veroverd, en daarmee de nog liefelijkere Italische vrouwen. Maar wel verre van als barbaren huis te houden, onderwerpen zij zich, met meer of minder genoegen, aan de ijzeren wet, die hen op straffe des doods verbiedt, zich ooit met eene Italische vrouw in te laten, — een wet, die in een Allemansche opwelling van braafheid in ’t leven geroepen werd, nadat een hunner eens, door de listen eener Italische vrouw gedreven, het krijgsplan had verraden, en den slag doen verliezen.
Daar de Italische mannen allen het hazenpad schijnen gekozen te hebben, — we krijgen er ten minste geen enkele te zien, — en de Italische vrouwen daar niet erg treurig of rouwig om schijnen te zijn, begrijpt gij al spoedig het dreigende conflict. De Alemansche veroveraars, onder leiding van hun edelaardigen jongen koning Leutharis, schijnen, vreemd genoeg, van hunne vaderen, die toch reeds menigen veroveringstocht in het Italische rijk achter zich hadden, nooit van de schoonheid, de zeden en gebruiken van het land en zijne vrouwen, gehoord te hebben. Ze zijn verblind, beduusd, allen min of meer dronken van lentelucht, bloemengeur en wat dies meer zij......
In een, althans uiterlijk welverzorgd toneeltje, van bijna Alma Tademasche omlijsting, wachten de fiere Lucretia en hare beide jeugdige vriendinnen Julia en Virginia in de eerste akte de dingen die daar komen zullen, — d. w. z. zien van uit het venster hoe de barbaarsche veroveraars de stad binnentrekken. Enkele van hen, aangevoerd door den barschen hertog Hilderich, verschijnen dan ook weldra ter plaatste, bevelen den vrouwen het huis te verlaten, en als de fiere Lucretia daaraan geen gevolg wil geven, laat Hilderich het in brand steken. Tusschen twee haakjes, een nobel Allemansch trekje: één der helden redt nog gauw de aanwezige perkamentrollen: voèlt ge het fijne compliment aan den ingeboren Alemanschen zin voor geleerde dingen?
Gebed aan de Venus Amathusia, die in marmeren levensgroote uitbeelding, der fiere Lucretia als twee druppels water gelijk, het vertrek siert; hoogste nood, — en natuurlijk de reddende man in den vorm van Koning Leutharis in eigen persoon, die zich ergert over het naakte beeld, maar tegen de bekering van het schoone origineel niet bestand blijkt, zoodat hij het vuur laat blusschen — natuurlijk dat van het huis; in eigen boezem blijft het smeulen. De vlammen hebben intusschen de lieflijke Virginia bijna in den dood gedreven, en hertog Hilderick’s blonde zoon Jong-Alerich heeft er haar wel uit gered, doch zich nu zelf de vonken in ’t hart gehaald. Dat vlamt al spoedig in lichterlaaie, met koning Leutharis staat ’t niet veel beter, en om verdere verwoestingen te voorkomen, geeft hij het bevel dat zijne mannen niet in de gevaarlijke huizen der veroverde stad, doch boven op den berg zullen kampeeren, waar de zegevuren ontstoken zijn.
Dat was de éérste maal, dat ik nog eens op mijn affiche nakeek, of er wel „drama” stond. Want het ging zoo gemoedelijk toe, en we hoopten dat het nu maar goed zou afloopen, met die vurige Alemannen en de lieflijke, gastvrije Italische vrouwen.
Tweede akte: Zeer mooi berglandschap. Overigens, een voorproef van het moderne sanatorium in God’s vrije natuur. Alleen een paar loofhutten, bloote hoofden, sandalen, luchtbaden.
De helden dwalen rond als herten in den bronsttijd; de schuwe reeën vinden den weg wel naar de hoogte, waar zege- en andere vuren branden, — en...... daar komen in den letterlijken zin de poppen aan ’t dansen.
Jong-Alerich voelt zich overwonnen, bekommert zich niet meer om wet of voorschrift, en — begrijp des schrijvers gecompliceerde symboliek, o lezer! — daalt met zijne Virginia het pad der deugd af, naar omlaag.
Al hare medezusteren hebben intusschen niets schielijkers te doen dan boven het feest der godin Flora te komen vieren, wat aanleiding geeft tot Hummel’s (niet hemelsch) gezang, voornoemde papieren bloemfestoenen, rondedansen en zóóveel meer, dat de stoere Alemannen maar werk hebten — in dubbelen zin — zich het opdringerige mannenvolk van ’t lijf te houden.
Jongen, jongen, hoe moet dat afloopen, dacht ik, toen, wat later Jong-Alerich, ditmaal zonder pantser en zwaard, weer naar boven kwam wandelen, om zijn bovenmatig geluk uit te jubelen, a tempo gevolgd door zijne Virginia. En met wat meer ongerustheid nu, keek ik voor de tweede maal naar mijn affiche, waar ja wel, zoo onheilspellend vermeld stond: „drama”. Maar kom, het zou nog wel losloopen.
Doch ’t liep niet los. De edelaardige jonge koning vecht tegen zichzelf,...... maar vindt het veiliger een ander als zondebok te nemen. Dat gebeurt meer in ’t leven en in ’n drama.
Hij blijft onverzettelijk, het jonge paar blijft het ook, en tot onzen schrik worden ze als ’n paar ondeugende kinderen elk naar een anderen kant weggesleurd om met hun leven hunne schuld te boeten. Lucretia waagt nog een goed woord, en brengt haro liefste lonkjes in ’t vuur, maar de edelaardige koning zegt dat ze haar mond moet houden, en dat hij komen zal om het beeld, de Venus Amathusia, die de heele stad naar hare pijpen laat dansen, in stukken te slaan.
In de laatste akte vinden we het mooie beeld en de fiere Lucretia in een verrukkelijken, zonnigen bloementuin; Leutharis verschijnt, klaagt, hijgt, jammert, slaat ook werkelijk met zijn zwaard de marmeren godin aan stukken, maar voelt zich dan wéér zóó onweerstaanbaar aangetrokken door het origineel en haar zoet gesuizel (met recht gesuizel, want Rosa Poppe was nauwelijks te verstaan) over rozen, zwoele nachten en Venus-betoovenng, dat hij, om niet zelf ontrouw te worden aan de wet, waaraan hij zoo zware offers had gebracht. — een driedubbel hoornsignaal heeft ons intusschen verkondigd dat het arme jonge paar inderdaad één leute-uur met den dood heeft moeten koopen — zich doorsteekt, en naast het verbrijzelde marmer neerstort, als het beeld van overwonnen kracht. Daar hàdden we dus het drama......
Een dichter zou zeker wel iets van de stof hebben kunnen maken. De idee van de liefde die over alles zegeviert, is voor een gymnasiast niet kwaad, en altijd actueel. Maar deze inkleeding!
Zelden zag, in de laatste jaren ten minste, het tooneel zóóvoel hollen pathos op zijne planken, zooveel naïeve onhandigheid, on-interessante langdradigheid, jammerlijke karakterteekening. Tot Dreyer’s verontschuldiging zij wèl aangevoerd dat de uitvoering — te meten naar den maatstaf van het Kön. Schauspielhaus, dat dan toch de pretentie heeft een der toongevende theaters te zijn, — beneden critiek was. De mannen, zoowol Matkowsky als Christians, Pohl etc. allen larmoyant, theaterhelden, niet géén enkel echt gebaar of woord, de vrouwen niet veel beter, al gaf Rosa Poppe nu en dan althans iets dragelijks in hare uitbeelding — het was het oude conventioneele gedoe, zonder eenig innerlijk leven. Ik geef hun weer toe, dat het een naar baantje is, poppen leven te moeten inblazen, maar zóó uitgesponnen, zóó zwaarwichtig opgevat, had het niet behoeven te worden.
Bij zóó een kunstproduct geldt weer eens de veelal gulden regel: Glissez, mortels, n’appuyez pas! Niet omdat we op glad ijs waren, maar juist op, och, zoo klodderigen, reeds lang te voren door Félix Dahn c.s. ruimschoots doorploegden grond.
Max Dreyer zie er van af tragisch dichter te willen zijn, en schenke ons spoedig weer een zijner aantrekkelijke, interessante, hartige tooneelspelen, die zooveel vrienden wonnen. Zijn „Venus Amathusia” vermocht de koele Alemannen-harten in de zaal evenmin in haar ban te slaan, als die op het tooneel, — zij was nu eenmaal geen „Dreiber” [1] waard — de geestige Mecklenburger neme spoedig revanche: hij is die èn aan ons èn aan zichzelf verschuldigd.

C. v. O.

  1. Munt van 3 penningen.

Rembrandt-theater.

De tweede gastvoorstelling in het Rembrandt-Theater werd gisteravond voor een uitverkocht huis gegeven.
In Auber’s „Fia Diavolo” vervulde Heinrich Bötel de titelrol. Ook dit werk schonk hem gelegenheid met zijne gaven als zanger en acteur te woekeren; in den aanvang der derde acte wist hij door de aria „Ich zähle Freunde unter diesen Schaaren” een langdurig applaus te verwerven.
Hermine Förster en Jozef Passy-Cornet hadden eveneens dankbare partijen. De aria „Welch ein Glück” in het tweede bedrijf werd door eerstgenoemde zeer schoon vertolkt.
Men mag echter om de gasten de overige optredenden niet vergeten. Hans Horsten bijv. heeft met Jenny Door blijken gegeven, dat men bij het gezelschap zelve ook zeer te waardeeren krachten heeft, en Hermann Litt en Robert Hesse hadden van de vroolijke vagebonden allerleukste typen gemaakt.
Wanneer aan het einde der ouverture de tamboer gisteravond niet door een slag te veel den indruk had bedorven, zou ongetwijfeld den heer Gabriël door het publiek dank zijn gebracht voor de ernstige wijze, waarop hij die muziek had ingestudeerd. Dat er hard gewerkt wordt, bleek ook uit den goeden gang.

Bötel zal nog eenmaal optreden morgen (Dinsdag) avond als de Postiljon vau Longjumeau, zooals men weet een zijner beste partijen. De voorstelling zal vóór 11 uur eindigen.



Het programma voor het concert te geven door Monnier Harper met medewerking van mej. Frida van der Eyken op Dinsdag a.s. in de kleine zaal van het Concertgebouw is als volgt samengesteld: 1. Sonate voor piano en viool van Sjogren, 2. Viool-concert van Mendelssohn, 3. Trois morceaux catactéristiques de la première suite van Monnier Harper, 4. Romance van Wagner, Valse Caprice van Saint-Saens (Ysaye), 5. Sonate van Monnier Harper, 6. Aus dem Volksleben van Grieg, 7. Printemps (fragment de l’Opera „Eros et Psyche”) van Monnier, Zigeunerweise van Sarasate.



De concerten van Pablo Casals en Julius Röntgen worden gegeven 24 Dec. matinee Den Haag, 25 Dec. matinee Concertgebouw, 27 Dec. concert Leiden, 28 Dec. concert Groningen, 30 Dec. concert Rotterdam.



Men meldt ons uit Leiden:
De Leidsche Kunstvereeniging heeft heden een tentoonstelling geopend van schilderijen, teekeningen en etsen van Graadt van Roggen, samen een honderdtal. De tentoonstelling blijft de geheele week open.



Uitvoering Toonkunst te Nijmegen.

Onze correspondent schrijft:
Onder groote belangstelling van de zijde van het publiek gaf de Toonkunst-Zangvereeniging alhier haar eerste uitvoering in dit seizoen. Die belangstelling was ten zeerste gerechtvaardigd, want twee werken van beteekenis: „La Vita Nuova” van Wolf-Ferrari en „L’An Mil” van Pierné werden ten gehoore gebracht. Het was een voorrecht voor Nijmegen met deze beide werken te kunnen kennismaken. Weliswaar beschikken de groote centra over talrijker medewerkenden, doch de qualiteit der medewerkenden alhier was zeer te prijzen. Daardoor was het een genot de uitvoering bij te wonen. De Arnhemsche Orkestvereeniging overtrof zich zelf; vooral de houten blaasinstrumenten klonken voortreffelijk.
De solisten waren mej. Mientje Lammen (Frankfurt a/M.), sopraan, en Gerard Zalsman, bariton. De eerste had slechts een kleine partij, groot genoeg echter om haar schoonen zang te kunnen constateeren. Des heeren Zalsmans stem zou men in de zeer omvangrijke partij in „Vita nuova” meer kracht in de lagere tonen, meer glans in de hoogere zien ontwikkelen. De slechte accoustiek der zaal kan echter hier haar invloed hebben doen gelden.
De koren klonken goed. De inzetten waren nu en dan wat onzeker.
Alles te zamen genomen mag men zeggen, dat de uitvoering een beslist succes was voor den directeur van Toonkunst, den heer Leon C. Bouman.



Grand Théâtre.

De eerste opvoering van De Ware Jacob, revue in vier bedrijven met een voorspel en apothéose, van H. Henning Jr. en H. Orvan, is bepaald op Zaterdag 23 Dec. e. k. Hiervoor zijn geheel nieuwe décors, costumes en lichteffecten vervaardig. Tevens zal hierbij iets, voor Nederland, geheel nieuws in toepassing worden gebracht. Alle toneelveranderingen namelijk, vóór en ná de pauze, zullen met open doek geschieden, zoodat er tijdens de geheele voorstelling slechts één pauze zal zijn.



Evenals vorige jaren, zal op 26 December (2de Kerstdag) des middags in de Ronde Lutherse kerk een concert gegeven worden door de dames Alida Lutkeman (sopraan), Pauline de Haan—Manifarges (alt), de heeren I. Mossel (violoncel) en Ant. H. Tierie (orgel).



Ver. van Muziekonderwijzers.

A. s. Dinsdagavond half negen zal voor de afd. Amst. in het Paviljoen Vondelpark (ingang Vondelstraat) eene voordracht gehouden worden door den heer Ary Belinfante. Onderwerp: „De algemeene Paedagogiek”. Belangstellenden kunnen bij den secretaris, den heer George Beyerle, 3e Weteringdwarsstraat 20, introductie aanvragen.



Museum Meermanno Westreenianum.

Genoemd Museum (Princessegracht no. 30), te ’s-Gravanhage, zal gedurende Dec. 1905 nog geopend zijn op den 21ste.
Op dien dag zijn de toegangskaarten zoowel aan het museum zelf als aan de Kon. Bibliotheek (Voorhout no. 34) te verkrijgen. („St.-Ct.”)



Namaak van prentkunst.

Prof. Dupont geeft geen kamp: in het „Weekblad de Amsterdammer” komt hij nog eens op „Tegen namaak van prentkunst”. Hij bespreekt de zaak thans ook — in navolging van J. W. N., dien hij bestrijdt — uit een financieel oogpunt. Hij zegt daarover o.a.:

„De bepaling dan van het aantal en van den prijs der afdrukken hangt af van de inzichten van den maker. Ten spijt van welke schoone leuze ook, de wijze van uitgave blijft zijn onaantastbaar recht, evengoed als dit bij den schrijver het geval is.
„Een tekort in de prentkunst-technieken, dat de introductie van een doeltreffender middel eenigszins zou rechtvaardigen, kan niet worden aangewezen. Ik bedoel hiermede dat het aantal goede afdrukken onbegrensd is — wel te verstaan wanneer dit door den kunstenaar zou worden verlangd.
„Zelfs bestaat er geen noodzakelijkheid om het door hem bewerkte materiaal te doen afdrukken, het kan evengoed bij een éénig stuk blijven. In zekeren zin zou dit jammer zijn omdat deze technieken, zich zoo uitnemend leenende tot verspreiding in ruimer kring, verdwijnen zouden als reproduceerde kunsten; en wat er voor in de plaats wordt gegeven is waarlijk niet fraai. Ondanks de photographie en haar tallooze toepassingen, staan prent en boekillustratie in bijna alle opzichten achter bij die van eeuwen geleden.
„Maar de prentkunstenaar zou zijn werk kunnen doen uitgeven in landen waar het op deugdelijker wijze beschermd is tegen exploitatie. En hierbij kan ik onmogelijk de groote voordeden zien.
„De uitgave van grafische kunstwerken wordt, in het algemeen, door den kunstenaar in overleg met zijn uitgever geregeld. Ieder doet dit zooals hem goed voorkomt en daarin ligt niets vreemds; vaste aanwijzingen kunnen er niet voor worden gegeven omdat sommigen een vlugge en gemakkelijke, anderen een langzame en minder-gemakkelijke werkwijze verkiezen.
„Natuurlijk is een zoo groot mogelijke oplage gewenscht, omdat daardoor aan het schoone beginsel — de vermenigvuldiging — eerst ten volle kan worden beantwoord. Daarnaast echter mogen eenige bezwaren niet worden voorbij gezien. Stellig is het meerendeel dezer bezwaren niet onoplosbaar en Veth’s schitterende reeks lithografische portretten, indertijd in dit weekblad aangevangen, is er een bewijs van, tot welke hoogte de prentkunst kan worden opgevoerd.
„De photographie heeft met dit alles hoegenaamd niets te maken, voorziet in geen enkel tekort”.

Wat de heer Dupont van de photografische reproductie van grafische kunst verwacht is niet „kunst van het volk” meer „afval of namaak van kunst aan het volk”. En hij besluit dan ook:

„Musea en prenten-verzamelingen, zij werden met enorme geldelijke opofferingen ingericht om inderdaad kunst aan het geheele volk te geven. Met geen ander doel. Uitbreiding, ontwikkeling en verbetering, dus alles wat kan bijdragen tot hun bestemming — d. i. leering — werden niet uitgesloten, maar verlangd. Middel en doel staan hier in de juiste verhoudingd. Wie de kostelijke gave niet wenscht te aanvaarden, hij late het; maar deze opvatting ontslaat nog niemand van de verplichting om het zuivere beginsel te respecteeren. En ik betwijfel dan ook of de grootst mogelijke verbreiding van