Pagina:Apologie van Pr Willem I van 1580.pdf/7

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
):[ 5 ]:(

volght hebbe. Maer nademael dar de Conpingh van Spaegnien hem vervoordert heeft, de gheheele weerelt doer, te doen publiceren, dat ick ben de alghemeyne peste van de Christenheit, vyant der gantschen weerrelt, een valsch hypocrijt, ondanckbaer, onghetrouwe, een Schelm ende Verrader: het Gjn voorwaer sodanighe latteringhen ende so smadelicke woorden ende injurien, die gheen edelman, selfs van de gheringste onder s'Coninghs van Spaegnien naturelicke onderdanen, gheenssins en kan ofte behoort te verdraghen: In der voeghen al ware ick sijn slecht ende absoluyt vassal, soo ist nochtans dat ick doer sodanighe ende allesins so onrechtveerdighe een sententie, metgaders doer hem berooft zynde van mijne landen ende heerlickheden (wt saecken van de welcke ick daer te voor hem met eede verplicht was) my soude moghen, met goede redene van alle mijne obligatien, daer mede ick hem noch schijne verbonden te wesen, voor ontslaghen, houden, proevende daer beneven (t'ghene dat de nature eenen igelicken leert) door alle ghevoeghelicke ende bequaeme middelen, mijn eere, die my (als oock allen oprechten van adel) behoort veel liever te sijn dan mijn eyghen lijf oste goet, te hanchaven ende voor te staen. Midts welcken, nadien het nu