Pagina:Arbeiders.djvu/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
106

zij zich denken kon, en dan... vooral Johan, had juffrouw Hilda gezegd: de dokter... de oudste zoon van den minister.... en dat zou zij hebben gedaan!

"Ik wil naar huis, oom Anders."

"Het zou er slecht uitzien, als zij gelijk hadden," antwoordde hij bedaard.

"Weet u er ook van," riep Christine uit, maar wat heb ik dan toch gedaan?"

"Goddank, gij hebt nog niets gedaan lieve Christine.... en wees maar niet bang. Ik zal wel voor je waken, dit heb ik ook aan den minister gezegd."

"De minister.... weet hij het ook? Ik wil naar huis, och lieve, lieve oom laat mij dadelijk naar huis gaan," smeekte Christine.

"Ik vrees maar, dat je vader het treurig zal vinden, wanneer je om die reden terugkomt," zeide haar oom.

"Om die reden," herhaalde Christine, en al de wenken en vermaningen van den opperloods schoten haar in de gedachten! Zij kon niet meer geregeld denken, zij voelde zich zoo ontzettend eenzaam.

"Maar wat moet ik dan toch doen," riep zij eindelijk uit, en zij wrong de handen.

"Je behoeft je volstrekt niet ongerust te maken, Christine! Ik ben mans genoeg je tegen den minister en tegen mevrouw, ja, tegen wien ook te verdedigen, en zoo iemand je wil beleedigen, of je te na komen, vertel het mij dan maar;" terwijl hij deze woorden zeide, kwam hij wat nader bij, en drukte hare hand recht hartelijk.

Dit bracht haar wat tot kalmte. Het was toch maar goed; dat zij oom Anders had, op wien zij zoo volkomen kon vertrouwen; zij begon voor iedereen bang te worden en besloot zich op een' afstand te houden.

Christine haalde den brief van den opperloods weer voor den dag en ging zitten, om hem te antwoorden; zij wilde volstrekt niet hebben, dat men thuis zou kun-