Pagina:Arbeiders.djvu/127

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
125

en geluisterd; nu ontstond er een gesnater en een getjilp en een gedrang in elken hoek.

Jonge, verwaande kieviten vlogen hoog in de lucht en draaiden in alle mogelijke bochten rond om aan de anderen te toonen, hoe goed zij vliegen konden. Maar de oudste witte zwanen, die heel naar IJsland zouden reizen, belegden eene groote vergadering om het voorgeslagen reisplan van den leeuwerik te bespreken. Allen hadden toch den leeuwerik dadelijk aan het geluid herkend, of schoon hij, want het gezang scheen nog niet goed uit de keel te willen, maar een paar tonen had laten hooren. Terwijl de zwanen nog aan het beraadslagen waren, werden zij door een hevig geplas in hunne debatten gestoord en de lucht werd geheel donker. Het waren de wilde ganzen, die dit leven maakten. In groote zwermen verdeelden zij zich, draaiden in de lucht heen en weer, schaarden zich dan in lange rijen en verdwenen in noordelijke richting, terwijl hun geschreeuw nog lang in de verte werd gehoord.

In zwarte massa's vlogen de spreeuwen weg, de kieviten volgden hun voorbeeld, de ooievaars stegen paarsgewijze loodrecht omhoog, tot zij bijna geheel uit het gezicht waren, en trokken dan Noordwaarts. In de algemeene verwarring en het leven dat er heerschte, konden de zwanen niet rustig meer zitten te overleggen en daarom werd de vergadering ontbonden; ieder wilde weg, tijd tot nadenken, gunde men zich niet meer. Alle bezinning was verloren, telkens vlogen nieuwe scharen over Noord-Afrika heen; en ieder begroette, naar dat hij gebekt was, de blauwe Middellandsche zee, die onder hem lag.

De mannetjes-nachtegalen vlogen in stille kleine gezelschappen des nachts weg; zij voelden zich getrokken tot de bekende plaatsjes in de rozenstruiken van Provence of wel tot de beukenwouden van Seeland; zij wilden hunne fraaiste melodieën instudeeren en ze kennen vóór de aankomst der wijfjes.