Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
130

zaam gerijpt besluit: knappe stevige bagage, nieuwe sterke kleederen, geene nuttelooze kleinigheid in handen,—alleen kinderen, maar die werden dan ook stevig vastgehouden; men kon zien, dat ze niet eerder zouden losgelaten worden, voor men goed en wel in de Nieuwe Wereld was aangekomen. Maar geene vreugde, zelfs niet dat wat men hoop kon noemen, stond op die aangezichten te lezen; alleen lag om den mond een vast besloten, zwaarmoedige trek en een zwaar verdriet sprak uit die oogen, die tranen stortten of niet schreien konden.

Raadsheer Schultze uit Berlijn was een en al verwondering. Dat men lust had uit Duitschland te emigreeren, kon hij zich begrijpen; daar had men dienstplicht en eene militaire regeering, het socialisme, Bismarck en alle mogelijke ellende meer. Maar hier—! in dit schoone vreedzame land, met zijne welbekende vrijzinnige constitutie,—wat kon hier den menschen ontbreken?

En het land zelf scheen te vragen: waarom gaat gij heen? De zon gaf zulk een vriendelijk lachend uiterlijk aan de lichtgroene heuvels; de stroom kabbelde zoo vreedzaam en uit het woud kwam van de pijnboomen met de nieuw ontsproten naalden zulk een heerlijke geur!

Op het perron stonden familie en bekenden en zij weenden, wijl zoovelen wegtrokken—allen weenden tot de arme daglooner toe, die schreide, omdat hij geen geld had om mede op reis te gaan.

Toen de trein door het dal stoomde, zagen zij allen uit de nauwe raampjes van den waggon en zij wisten, dat er geen schooner land op de aarde te vinden is; dat nergens de zon zoo schijnt, dat nergens de lucht met zulk een' geur, met zulk een gejubel vervuld is, dat nergens de koekoek zoo vroolijk roept als in hun vaderland.

En heete tranen welden in de oogen op, en luid werd in die waggons gesnikt; men vergat, waarom men zich