werden en de bladeren der boomen op de boulevards vol stof en half verschroeid waren.
Op het Brühlsche terras zaten de eerzame burgers van Dresden het koeltje, dat de avond hun aanbracht, te genieten; zij dronken Meiwijn en disputeerden zoo over Wagner's muziek, dat zij elkaar bijna in het haar vlogen. Over iets anders mochten zij in het publiek niet disputeeren en—disputeeren moesten zij.
Zij, die eene goed gevulde beurs bezaten, begonnen in Baedeker te bladeren, en spoedig kwam er ook eene schare van krombeenige Duitschers en Engelsche dames met lange tanden opzetten, die frissche lucht wilden inademen, tusschen de bergen van Noorwegen, en later een weinig van die frissche lucht naar het vaderland wenschten mede te nemen, te gelijk met de goelijk gemeende karikaturen over het "Oude Noorwegen."
Terwijl die bonte menigte van reizigers zich in alle richtingen over Noorwegen verspreidde, ontmoette zij op hunnen weg eenen anderen stroom, die de kust trachtte te bereiken.
"Was sind das für Leute?" vroeg Raadsheer Schultze uit Berlijn.
Een beschaafde Noor antwoordde hem in het Duitsch "Emigranten."
Mannen en vrouwen met ernstig uiterlijk, gekleed in nieuw friesch baai, togen voorbij. Kinderen hielden zij bij de hand, op den arm, op den rug of wel aan de borst; eene schare van gezonde roodwangige kleinen, die met heldere oogen verwonderd naar alles staarden, wat op weg te zien was.
Aan al de spoorwegstations en op al de stoombooten, die de groote binnenmeren bevaren, stonden kisten opgestapeld, voorzien van duidelijk geschilderde adressen en namen in het Noorsch en in het Engelsch.
Op alles lag den stempel van een wel overwogen, lang-