Pagina:Arbeiders.djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
148

De twee heeren kwamen van de boot, liepen samen een eindje op en toen barstte de toorn van den groothandelaar over het hoofd van den minister los. Hij had niet eerder gelegenheid gehad zijn hart te luchten, want de boot was stampvol geweest.

"Ja, dat had ik volstrekt niet kunnen denken," riep hij op bitsen toon uit, "ik ben verwonderd, ja waarachtig verbaasd ben ik.... dat gij het hebt durven wagen, Bennecken...."

"Het doet mij leed, Olsen, maar ik heb het u vooruit gezegd; ik heb niet anders kunnen handelen; consideraties van hooger belang...."

"Consideraties!—mij dunkt, dat gij mij vrij wat meer consideratie verschuldigd zijt,.... ja vrij wat meer...."

"Nu, nu, Ole Johan!.... maak je niet zoo driftig," zeide mevrouw, die hen ontmoette.

"Ik weet niet, waarom jij je in de zaak mengt, moeder! hij daar," en met het stompje van zijne sigaar wees hij naar den minister, hij bracht zijne stem op Consul Lind uit, en dat niettegenstaande hij weet, dat, zoo ik wil, zoo.... maar wat hij van daag heeft gedaan, zal hem berouwen, daar kan hij op rekenen."

"Luister een oogenblik naar mij.... Falck-Olsen," sprak de minister. Hij was buitengewoon bleek en de hoeken van zijnen mond zag men zenuwachtig heen en weer gaan, toen hij beproefde te glimlachen, "hebt gij er nooit aan gedacht, dat het volstrekt noodig is.... dat u hier iets ontbreekt," en de minister legde met waardigheid den vinger op den linker omslag van de jas des heeren Falck-Olsen.

"Loop naar den d.... met die mooie praatjes, denkt gij mij aan het lijntje te houden. Goddank scheelt het mij nog niet in het hoofd.... dat zult gij spoedig genoeg ondervinden."

Na deze woorden geuit te nebben sloeg hij haastig den