Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/153

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
151

Toen Hilda Bennecken, die met dezelfde boot uit de stad was gekomen, de kamer binnenkwam, was het dienstmeisje bezig de tafel te dekken in de woonkamer. Eene afzonderlijke eetzaal hield men er buiten niet op na.

"Nu ben je daar eindelijk.... doornat natuurlijk. De Hemel mag weten waarvoor je eigenlijk in zulk weer naar de stad moest gaan, maar zoo doe je altijd."

"Ja maar mama, van morgen was het zulk helder mooi weer, en...."

"Och het mocht wat.... je bent nooit gelukkig in je plannen, dat is nu eenmaal zoo en daarom verwek je slechts ergernis. Is Alfred niet meegekomen?"

"Neen, hij heeft mij gevraagd thuis te zeggen, dat hij in een restaurant met den zwager van Hiorth, geloof ik, zou eten."

"Die gemeene Hiorth!" zeide mevrouw zuchtend en zag naar de stoomboot, die weer van wal ging.

Hilda was aan zulke uitvallen gewoon. Zij deed haren hoed en mantel af en hing die in den gang te drogen. Toen zij weer binnen was, waagde zij te zeggen: "Die arme Christine! zij is volstrekt niet gezond. Zou het niet goed zijn, zoo wij dokter Rohde eens vroegen, naar haar te gaan kijken?"

"Hoor, Hilda!" zeide mevrouw, en rood van kwaadheid stond zij vóór hare dochter, "het verveelt mij geducht, dat je mij altijd plaagt door over dat mensch te spreken. Eens vooral, zeg ik je nu, dat ik haren naam niet meer wil hooren noemen.... geen enkele maal, begrijp je me? Wij hebben meer voor haar gedaan, dan de meesten in onze positie zouden doen, en je weet zelf, hoe onze woning in de stad er na die bruiloft uitzag. Nu is het, dunkt mij, genoeg; en ik verbied je een' voet over haren drempel te zetten, hoor je? Altijd, bij alles wat jij uitvoert, verwek je ergernis en onaangenaamheid."

De minister kwam nu binnen, doch ziende dat er on-