210
Delphin nam hem scherp op en kwam tot de conclusie, dat mijnheer de Redacteur eene geheime conferentie met den minister moest hebben gehad.
Dit was ook het geval geweest.
In het begin was de toon van den minister vrij scherp geweest; hij begreep niet dat zulk een verzuim, de stukken in den chaos betreffende, had kunnen plaats hebben; Mortensen nam de vrijheid den minister in de rede te vallen met aan te merken:
"Ja die Mo, Excellentie, schijnt niet recht meer te weten, wat hij zeggen of zwijgen moet; hij begint onbruikbaar, zoo niet lastig te worden. Hij gaat in de bureau's rond en vertelt allerlei rare geheimzinnige histories aangaande eene zekere madam Gluncke, die...."
"Hm...." antwoordde de minister. "Ja gij hebt gelijk; reeds lang ben ik ontevreden over hem, hij schijnt kindsch te worden."
De minister sloeg nu een geheel anderen toon aan en toen Mortensen het vertrek verliet, straalde zijn bolbleek gezicht van innige tevredenheid.
Er lag nog iets triomfeerends in zijne trekken, toen hij Delphin naderende, vroeg: "Wilt gij zoo goed zijn mijnheer Delphin, mij aan den ambtman Hiorth voor te stellen."
"Neen," antwoordde de kamerheer kortaf, terwijl hij voor den spiegel staande, zijne Wasa-orde wat terecht schoof.
Mortensen beet zich van woede in de lip, doch zeide kalm: "De minister heeft uitdrukkelijk zijnen wensch te kennen gegeven, dat ik u zulks zou vragen."
Delphin haalde de schouders op, en bracht Mortensen naar de plaats, waar de ambtman Hiorth stond te praten.
"Mijnheer de ambtman! Ik heb het bevel ontvangen u den commies Mortensen voor te stellen"; na deze woorden gezegd te hebben, verdween hij dadelijk.—Den geheelen tijd had hij getracht Hilda te ontmoeten, in al de kamers had hij haar gezocht, maar nergens was zij te vinden.