Pagina:Arbeiders.djvu/22

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
20

"Het is inderdaad treurig," zeide de ambtman, en hij zag de omstanders met gestrengen blik aan; dat de diefstallen zoo toenemen. Het komt natuurlijk hierdoor, dat ons volk tegenwoordig ongelukkigerwijze maar al te geneigd is een gewillig oor te leenen aan de woorden van hen, die schijnbaar hun welzijn bedoelen.... Verkeert hij in behoeftige omstandigheden.... heeft hij eene talrijke familie te verzorgen.... zijn er veel kinderen?"

"Vele en kleine als Komlene[1] te Njàa," antwoordde de opperloods.

"Komlene, Kumle?" vroeg de ambtman en zag om zich heen. De advocaat Tofle, die altijd zoo dicht mogelijk bij den ambtman bleef, om dadelijk van dienst te kunnen zijn, zeide op zijnen innemenden toon en half glimlachend: "O, het is eene soort pannekoeken van aardappelenmeel."

"Ah zoo.... pannekoeken...." mompelde deze, en hij ging verder.

De lieden zagen elkaar even van ter zijde aan, en toen de ambtman hun den rug had toegekeerd, konden eenigen zich niet weerhouden, even te lachen. Altijd bewonderde men den opperloods zeer; dat hij op zoo familiaren toon met de groote lui durfde spreken; hij stond zoo tusschen de beide klassen in, daar hij noch tot den eenen, noch tot den anderen stand behoorde.

  1. Komlene beteekent in het Noorsch een hoop steenen, die de plaats aanduiden waar de asch van een Noorsch zeekoning of held in eene urn begraven is. Deze urnen werden altijd zeer dicht naast elkaar in de aarde begraven, vooral geschiedde dit, wanneer de overledenen tot ééne familie behoorden, of ook wanneer de hegraafplaats in den smaak viel.
    Njàa is zulk eene oude begraafplaats, waar de asch van eene talrijke familie is begraven. De steenhoopen zien er zeer klein en onaanzienlijk uit, wijl de leden dezer familie maar tot het volk behoorden, die er zich niet aan gelegen lieten liggen groote steenhoopen op te richten voor hunne dooden. lets ironisch ligt er in de woorden: "Vele en kleine als de Komlene te Njàa."
    Het is hier Kiellands bedoeling de onwetendheid van de geleerden een weinig te geeselen, en daarom laat hij den rechter vragen, wat het beteekent en den advocaat antwoorden, dat het een soort pannekoeken van aardappelenmeel is. (Vert.)