233
diezelfde woorden zeide hij een paar uren geleden, tot mij: Het is werkelijk noodzakelijk voor u, hier vandaan te gaan," zei hij; en ik wil ook zijnen raad volgen, ik wil solliciteeren naar de betrekking van chef van de politie te Aalsund."
Johan Bennecken ging teleurgesteld een paar schreden achteruit: deze woorden krenkten hem.
De kamerheer trok zijne overjas aan om weg te gaan; maar talmde voortdurend; het scheen alsof hij nog iets zeggen wilde, maar niet wist, hoe zich uit te drukken; de dokter vond zijn gedrag al vreemder en vreemder. Eindelijk draaide hij zich op de loopplank even om, en drukte innig de hand van den dokter, terwijl hij mompelde: "Groet uwe zuster van mij, en zeg haar van mij.... zeg haar van mij.... " de laatste woorden waren onverstaanbaar, zij losten zich op in een geluid, dat veel van snikken had. Toen ging hij spoedig naar wal en stapte in het rijtuig, dat op hem wachtte.
De koetsier, die op den bok had zitten dutten, nam schielijk het dek van de paarden af. De hemel was geheel bewolkt; een uur lang had het reeds geregend.
De dokter tuurde naar het rijtuig en naar de lange schaduw, die de pooten der paarden in de plassen op de straat maakten, wanneer zij voorbij eene gaslantaarn kwamen. Dit was het laatste, wat hij van de stad zag, toen hij zich naar kooi begaf. Vroeg in den morgen lichtte het Engelsche vaartuig het anker. Het was reeds zes uur, vóór alles gereed was en de machine begon te werken. Juist toen het schip in de nabijheid van het grootste eiland van de Fjord was gekomen, steeg er van den kant der vesting eene rookwolk op, en hoorde men kanonschoten dreunen. Op het achtergedeelte van het schip vroeg iedereen nieuwsgierig waar die saluutschoten toch voor dienden.
Johan Bennecken was zoo moede, dat hij er bijna niets