Pagina:Arbeiders.djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
31

De doornatte baaien wambuizen begonnen nu in de warme lucht een onaangenamen geur te verspreiden; in de zaal was het benauwd warm, en de regendroppels kletterden eentonig tegen de ruiten. In de gang stond in het dichtste gedrang de man met de leepoogen. Van hetgeen in de zaal plaats had, kon hij, daar hij klein van gestalte was, niets zien; met gespannen oplettendheid luisterde hij naar elk woord dat gezegd werd, en begreep er geen zier van. Toen de president-rechter den naam van den aangeklaagde vernam, zeide hij: "Njaedel.... wat is dat voor een barbaarsche naam."

"Het is hetzelfde als Nils," verklaarde Tofte, die altijd heel dienstvaardig was, "daar verder op in de bergen, zegt het volk Njaedel, in plaats van Nils."

"Zoo..... maar wij zijn nu niet daar, maar hier, aldus heet de man Nils,—hoe meer?"

"Vatuemo."

"Vatuemo," vroeg de president-rechter ongeduldig.

"Op de kaart van het district staat "Vandmo," viel Tofte weer in.

"Natuurlijk, aldus heet hij, slechtweg Nils Vandmo; provincialismen kunnen wij in de protocollen niet neêrschrijven."

Toen hij deze woorden had gezegd, zag hij met gestrengen blik de zaal rond, eerst naar de zijde waar het volk stond, dan naar die, waar de ambtman zich bevond, en deze knikte hem goedkeurend toe.

Njaedel was intusschen voor de balie gekomen. In voorovergebogen houding stond hij daar; nu en dan wreef hij met de mouw van zijn wambuis langs het voorhoofd om de dikke zweetdroppels, die er op parelden, af te wisschen en krampachtig bewoog hij den mond.

De rechter zag hem doordringend aan, om te zien welke methode van ondervraging hij zou gebruiken. Op snijdenden toon, zoodat de woorden schielijk op elkander volgden,