Pagina:Arbeiders.djvu/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
36

karretje, klom er in en werktuigelijk sloeg hij den weg naar huis in.

De groote calèche stond vóór de deur van den Lensmand. De meeste heeren zaten reeds in de kleine boerenkarren, die in lange rijen er achter stonden. Tofte alleen was nog druk bezig met afscheid nemen; wanneer hij een paar boeren zag, met wie hij de kennis wenschte aan te houden, was hij bijzonder vriendelijk en hartelijk en had een schertsend woord ten beste.

Vóór het karretje, waar Kahrs in zat, was een vrij wild paard gespannen, en het kostte hem heel wat moeite het dier stil te doen staan. Hij vloekte dan ook, dat de ambtman zoo lang op zich liet wachten. Weg te rijden, neen, dat waagde hij niet, want hij wist dat de ambtman hem dit hoogst kwalijk zou nemen.

Ondertusschen praatte deze dood op zijn gemak met de vrouw van den Lensmand, en hij keek nu en dan eens door het raam, om te zien, hoe ver men met de toebereidselen voor de reis was gekomen. Hij had als regel aangenomen nooit buiten te komen, vóór alles klaar was, en hij hield er van, een weinig op zich te laten wachten. Eindelijk stapte hij in; de wagen rolde weg en de boerenkarren volgden.

"Och ja," zeide de ambtman, en hij dook zoo gemakkelijk mogelijk weg in het hoekje van den wagen; "wanneer ik het volk, zooals b.v. vandaag ook het geval weer was, zoo eerbiedig voor zijne overheidspersonen zie staan, denk ik altijd: och, zij kunnen schreeuwen, zoo luid als zij willen die socialisten van den tegenwoordigen tijd, het zal hun toch niet gelukken dat oude overgeërfde ontzag, dat het volk voor de overheid koestert, weg te nemen; ons volk is hiervoor te loyaal.... te godsdienstig."

"En te traag," voegde de officier van justitie er bij.

"Nu ja.... gedeeltelijk kunt gij hierin gelijk hebben," antwoordde de ambtman, en hij leunde nog wat meer