Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
67

De dokter begon nu met het jonge meisje te praten, hij ging echter niet zitten maar bleef tusschen de deur en de tafel staan. Hij was gewend met menschen uit allerlei stand om te gaan, zoodat Christine hem zeer goed begreep; het gesprek werd ook meer en meer levendig en liep over het verschil, dat er bestond in de manier van leven in de stad en op de plaats, waar zij van daan kwam, - en over dergelijke onderwerpen.

Wanneer hij iets zeide, dat hare vroolijkheid wekte, en -dit gebeurde meer dan eens, lachte zij hartelijk en boog het hoofd wat op zijde, zoodat het schijnsel van de lamp juist op haar fraai lokkig rood haar viel, dat zij van haren vader had. Ook zijn gezond bloed scheen zij geërfd te hebben; want zij was sterk gebouwd, en wanneer zij zich in hare volle lengte oprichtte, had zij eene manslengte.

Buiten loeide de wind; het was een echt gure herfstavond, maar hierbinnen zag het er werkelijk gezellig uit; de lamp brandde zoo helder, het vloerkleed was juist gelegd, en aan een vroolijk vuurtje ontbrak het niet.

De dokter was gekleed in zwarten rok; zijne overjas had hij aangehouden; nu werd die hem echter te warm, en hij knoopte haar een weinig los; eindelijk zette hij zich half op den kant van de tafel met zijnen rug tegen, den muur.

Telkens wanneer zij een rijtuig hoorden aanrollen, zeiden zij: "daar is het nu" en wanneer het voorbij reed, zeiden zij: "neen, het was het niet!"

Er werd aan de deur geklopt; deze ging open, Alfred kwam de kamer binnen en riep op vroolijken toon: Goeden avond!" Eerst stond hij geheel uit het veld geslagen, toen hij zijnen broeder zag; spoedig herstelde hij zich echter en zei op boosaardigen toon:

"Ei ei.... een tête à-tête!—of is juffrouw Christine misschien ziek?"