Pagina:Arbeiders.djvu/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
69

het is geheel buiten mijne schuld. Goeden nacht. Kom Alfred het wordt nu tijd voor ons."

"Voor ons," vroeg Alfred op hoogen toon, en hij maakte zich gereed, zijnen hoed op den stoel, die naast hem stond, te leggen. Doch vóór hij nog recht tot bezinning kon komen over hetgeen eigenlijk met hem gebeurde, stond hij op de straat. Met een forschen ruk had zijn broeder hem uit de portierswoning geworpen en zoo kort en goed een einde aan de zaak gemaakt.

Christine stond als versteend; zij hoorde de broeders de ramen voorbijgaan, een paar woorden ving zij nog op, maar eindelijk hoorde zij niets meer. Zij zelf zag er ook bleek uit, en aan haren linker slaap vertoonde zich eene roode vlek; het was het litteeken van de wonde, die zij aan het hoofd op dien vreeselijken nacht had gekregen, toen het huis was ingestort en hare moeder met de twee andere kinderen onder het puin bedolven waren geraakt. Eene heftige woordenwisseling had er tusschen de broeders plaats; toen zij aan den hoek der straat waren gekomen, sloegen zij ieder eenen anderen kant in, natuurlijk zonder elkaar goeden nacht te zeggen. Johan had geen lust meer het bal te gaan bijwonen. Hij ging dadelijk naar zijne woning. Eenigen tijd geleden had hij een paar kamers gehuurd, wijl de vrouw van den staatsraad het zeer onaangenaam vond, telkens op de trap met zijne arme patienten in aanraking te komen. Juist zou het souper beginnen, toen Alfred weer in de balzaal verscheen.

"Waar ben jij al dien tijd geweest," vroeg Hiorth.

Alfred maakte een zeer geheimzinnig gebaar, hetwelk zijnen vriend aanleiding gaf hem vriendschappelijk een paar stompen in de zijde te geven en te beknorren. Zij gingen samen naar het buffet, want Hiorth beweerde, dat zijn vriend eene hartversterking noodig had. In de kleine zaal en in de daar naast gelegen kamers stonden