Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
77

aankomen, fluisterde zij hare vriendin in: Ik heb van avond zoo'n pleizier, dat ik er morgen wel wat knorren voor wil verdragen."

Na deze lichtzinnige woorden, zweefde zij weer de zaal door. Het was vier uur in den morgen. Dicht in hare mantels gewikkeld stonden de moeders doodmoede in de vestibule en de aangrenzende kamers op hare dochters te wachten, die nog eventjes een enkelen toer wilden dansen; de vaders stonden ook reeds met de overjas aan en de sigaar in den mond gereed om heen te gaan en ledigden nog staande een glas. Maar in de zaal danste men nog steeds alsof het om het leven te doen was. De paren vlogen als waanzinnigen van het eene einde der zaal naar het andere, de lichten in de kronen flikkerden en walmden in de van stof opgevulde zaal. Onder en naast de stoelen en sofa's lagen verwelkte bouquetten, afgescheurde garneersels van baljaponnen, dansprogramma's en zakdoeken, die veel van vodden hadden, terwijl de reukzenuwen zeer onaangenaam werden aangedaan door de vieze geuren van pommade en andere odeurs waarmede de lucht bezwangerd was. Toch stormden de heeren er maar moedig op los; hun fraai gefriseerd kapsel was in wanorde geraakt, en viel hun telkens in de oogen, terwijl de das scheef zat; met de dames was het niet beter gesteld; de baljaponnen waren niet veel meer dan flarden van tulle en tarlatan, die zich om de beenen van hare cavaliers heenslingerden.

Wie zich nog het best van allen gehouden had, was Sophie Falck-Olsen. Haar kapsel, hare handschoenen, haar japon zagen er uit, alsof zij zich juist voor het bal had gekleed, en geen oogenblik was de vriendelijke glimlach van haar gelaat verdwenen. Toch was zij niet over den avond tevreden. Delphin had zich zeer weinig aan haar gelegen laten liggen, Alfred Bennecken was onuitstaanbaar, Jonas Hiorth afschuwelijk geweest. Eindelijk waren