de gasten gereed afscheid te nemen, en het laatste rijtuig rolde over de straat.
Meneer Falck-Olsen stak eene versche sigaar aan en vlijde zich toen zoo gemakkelijk mogelijk in eenen leuningstoel. Mevrouw Falck-Olsen, die vreeselijk warm was, maakte hare japon los en deed zich te goed aan de overblijfsels van het dessert, want, zeide zij tot haren man, zij had honger als een wolf.
Sophie beknorde, terwijl zij zich ontkleedde Louise een weinig en deze snikte zich eindelijk in slaap.
Bennecken had nog geen lust naar huis te gaan en zat nu bij Hiorth op de kamer nog een glas punch te drinken. Beide vrienden waren in eene bewogen stemming en onder het storten van heete tranen zwoeren zij elkander eeuwige vriendschap—neen niet eens zou de liefde, die zij beiden voor Sophie koesterden, dien band kunnen verbreken; daarna kwam het gesprek op den kinderdoop, en hierover geraakten zij hevig in eenen twist, die niet eindigde, vóór dat eindelijk Alfred zijne eigene kamer opzocht.
VIII.
Den zuidwester vast onder de kin gebonden—het was stormweêr—kwam op een der laatste Novemberdagen de opperloods onder het neuriën van zijn lievelingswijsje "mijn liefste Katrijn, je ziet mijn hartepijn" de hoogte af. Er was een brief van Anders gekomen, en de opperloods wist, hoe ongeduldig Njaedel naar bericht, de zaak betreffende, uitzag.
Daar in de vlakte lag Njaedels lage huis, tusschen de akkers, die hij zelf had ontgonnen; verderop zag hij in het zand de sloot, die half klaar was. Juist reden