dan zou een glas schuimend bier in het koffiehuis hier naast, best smaken....hé?"
"Hé ja!" riep de jonge Hiorth uit, en de schaar viel hem uit de hand.
Mortensen zag den jongen man koel aan; plotseling kwam hij op andere gedachten. Hiorth was de zoon van een voornaam ambtenaar in het westelijke gedeelte van Noorwegen, hij had zeer goede relatiën en was waarschijnlijk goed bij kas. Hij antwoordde daarom vrij vriendelijk: „Jonge vriend, je groeit schielijk!" Hiorth begreep in het minste niet, wat met deze woorden werd gemeend, maar daar hij had bemerkt, dat het tot de bon ton in het Departement behoorde, Mortensen geestig te vinden, lachte hij natuurlijk, en zeide in allen eenvoud: Wat ik het meest mis, sedert ik aan het Departement werkzaam ben, is mijn ontbijt in het Grand-Hôtel; men heeft er nu zulke heerlijke lamscoteletten, nergens maakt men ze beter klaar, en dan versche komkommersalade...." In het vertrek waar Örseth werkte, werd eenig gebrom gehoord.
"Nooit eet ik in den voormiddag komkommersalade," anwoordde Mortensen, daar behoudt men den smaakte lang van in den mond, maar eene beefsteak à la Hollandaise met aardappelen, een borrel en een glas bier, dat is een ontbijt naar mijnen smaak."
"Dat is ook altijd heel goed in het Grand-Hôtel."
"Ik voor mij, vind, dat men daar in 't geheel niet goed eet," zei Mortensen op onverschilligen toon.
"Ik kan er voor instaan, dat het u daar bevallen zal, en wanneer gij mij de eer wilt aandoen, er met mij heen te gaan ....."
Opnieuw werd het gebrom in het andere vertrek gehoord.
Dank voor je aanbod, maar Örseth en ik waren eigenlijk van plan...."
"Zoo gij meent," zeide Hiorth op wat angstvalligen toon,