toon van de grootste bewondering, "het is juist als moeder altijd zei: jij Njaedel," zei zij, Jij bent een groote slungel, maar...."
"Ik zou wel willen weten, wat hij eigenlijk meent," viel Sechus hem in de rede, en hij trok een heel bedenkelijk gezicht, "het ziet er bijna uit, alsof iemand op Christine loert."
"Ben je gek, opperloods? Maar wat zullen wij nu doen?"
"Ja, wij moeten haar schrijven, dat zij op moet passen en...."
"En met Anders moet spreken, schrijf dat vooral, en ook, dat zij Oom Anders in alles moet gehoorzamen."
De opperloods haalde dadelijk papier, pen en inkt voor den dag, die nu altijd bij Njaedel voorhanden waren en schreef: "Lieve Christine!" toen kwam er een lange pauze.
"Nu opperloods, zit je aan den grond?"
"O, in het geheel niet;" antwoordde Sechus ietwat gebelgd over deze vraag, en hij schreef: Het gaat met de jonge lieden, evenals met den grooten Deenschen os; die te Sandsgaard was, maar nu ik mij wel bedenk, kan ik die historie van den os niet vertellen daar het einde heel leelijk is; maar nu laat je vader je zeggen, dat je in alle dingen Oom Anders om raad moet vragen, want aan verzoekingen is de jeugd overal blootgesteld, b. v. mijne zuster Amelia—ja, het is nu een twintig jaar geleden, dat zij stierf, en zij zei, dat haar doodsdag de gelukkigste dag van haar leven was;—het was juist op den eersten Februari van het jaar, toen de bliksem in den koestal van den Lensmand sloeg—alles door de betoovering der liefde en hij was op den koop toe een schurk; zijn gezicht leek op borstplaat, en hij woont nog in de stad, ik noem geenen naam, maar wanneer hij mij ontmoet, kijkt hij altijd recht voor zich uit, en doet of hij mij niet kent. Zoo is het menig braaf meisje gegaan. Daarom vraagt