Naar inhoud springen

Pagina:Architectura vol 005 no 002.djvu/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
12
9 Januari 1897.
ARCHITECTURA.

in een gebouw een gelijkheid van maten ontdekt, als ’t opmerkt, buiten ’t verstand om, een herhaling van dezelfde afmetingen tusschen deze en gene hoogte, tusschen een muurvlakte en een gewelf, stelt het een overeenkomst van gelijkheid vast en geen overeenkomst van proportiën. Dat onwillekeurig rekenen en zoeken vermoeit ’t oog al heel spoedig. Het is zeer moeilijk te constateeren dat de breed geornamenteerde band, die de hoogte van het schip der kathedraal van Amiens in twee gelijke deelen verdeelt, juist op de helft van de lijn, die van den sluitsteen der gewelven tot aan de basementen reikt, geplaatst is. Toch wordt de horizontale band, die in dit overigens zoo uitstekend ontworpen plan een fout in de proportiën is, dikwijls afgekeurd door personen geheel vreemd aan de beoefening der kunst.
De architect heeft twee verschillende op elkander geplaatste werken gemaakt, denkende dat de doorsnede door den gelijkzijdigen driehoek veroorzaakt een voldoende verbinding zou geven en geen sporen van zijn dubbele handeling zou achterlaten. Toch is de verbinding opvallend gebleven, juist omdat de overige gedeelten van het gebouw zulke gunstige, door ongelijke afmetingen verkregen, verhoudingen bezitten. Het is natuurlijk niet voldoende de ongelijke afmetingen in hoogte en breedte zonder reden bij elkander te brengen, volgens den een of anderen fantastischen of ongegronden inval, maar zij moeten door een zekere orde en eenheid beheerscht en geregeld worden: uit een algemeen systeem voortvloeien. ’t Verhoudingstelsel, op den driehoek gebaseerd, is juist daarom zoo goed te keuren, dat het steunpunten aangeeft die ’t oog instinctmatig naar dit systeem terugbrengt, zonder de methode te doen begrijpen. Er kunnen geen proportiën zijn zonder eenheid, geen eenheid zonder pluraliteit. Pluraliteit beteekent niet gelijkheid maar verscheidenheid.
Om begrippen, die in betrekking staan tot de kunst, op te kunnen helderen, is men steeds verplicht tot de Grieken zijn toevlucht te nemen. De Grieken hadden twee philosophische en twee kunstscholen: de Dorische of Pythagorische en de Ionische school. De eerste van die twee scholen stelt de algeheele eenheid vast, ieder verschil verwerpend: alles is één. De tweede zuiver empirisch integendeel erkent de oneindige deelbaarheid, ’t verschil zonder eenheid, ’t voorkomen zonder domineerende oorzaak, de beweging zonder een eenige drijfkracht. De Atheners hebben een systeem, op de kunst toepasselijk, gevormd uit die twee scholen, waarvan de eene het theisme en de andere in het pantheisme samengevat is. Hoewel de architectuur aan één wijze van zijn werd onderworpen, op een eenig diagram berustte, hebben zij, door het principe van éénheid der Dorische school te vereenigen met het empirische der Ionische school, aan de artisten, aan de individualiteit, de vrijheid gelaten die verschil en verscheidenheid kan voortbrengen. Die bewonderenswaardige samenvatting heeft kunstwerken doen ontwikkelen, zoowel bij hen als gedurende een der tijdvakken van de middeleeuwen, die wij zoo slecht kennen, omdat men deze, als ’t ware, met dichte sluiers bedekt heeft, als wilde men ze afscheiden van de Grieksche periode, waarmede zij zoo nauw verbonden schijnt te zijn.
In de werkelijke architectonische school der middeleeuwen vindt men geen empirisme, geen uiting zonder principe, maar tegelijkertijd eenheid en verscheidenheid en dat niet alleen in ’t proportiënstelsel maar nog in de gerinste onderdeden. Evenals in de Grieksche architectuur is het scheppingsprincipe één, maar de artist is de schepper die zich vrij kan bewegen binnen de grenzen door het beginsel vastgesteld. Die natuurlijke wet, waarvan de Grieken alléén door hun verstand de waarheid hadden erkend, is door de hedendaagsche wetenschappelijke kennis, als ’t ware, op wiskundige wijze uitgelegd.
De organische natuur bijv. berust op een eenig principe dat altijd streng wordt voortgezet, zoowel in den slang als in den mensch, en hare eenheid blijkt juist uit de pluraliteit van hare toepassingen. Bij ieder individu groeit een gedeelte van het geheel slechts ten nadeele van de overige gedeelten; hij beschikt maar over een gelijk getal organen, die zich slechts in eene betrekkelijke verhouding kunnen ontwikkelen, zoodat degene, die geen pooten heeft, een buitenmate ontwikkelde ruggegraat zal hebben, of als de beenen bijzonder zwaar zijn, slechts een begin van armen zal bezitten Bij het paard bijv., dat aan ieder van zijne beenen één enorme teen heeft, zijn de andere uitgemergeld of verdwenen. Als men die eenheid in het beginsel der schepping beschouwt, is men geneigd, zich af te vragen of de mensch in zijn scheppingswerk niet op dezelfde wijze te werk moet gaan en of hij niet reeds op die wijze gewerkt heeft in de tijden, waarin hij werken van waarde heeft voortgebracht. Het is ontegenzeggelijk, dat de meetkunde het principe en de grondslag is der architectuur, dat van al de meetkundige figuren de driehoek ’t volmaakste is: van al de driehoeken zijn de gelijkzijdige driehoeken; die, waarvan de basis tot de hoogte staat als 4 tot 2½; en die, voortkomende uit den rechthoekigen driehoek, bestaande uit 4–3–5, degenen die zich ’t best leenen aan de wetten der statica en aan de proportioneele verdeelingen.

(Wordt vervolgd.)

BERICHTEN.



— Te Rijssel is bij Desdée, de Brouwer & Cie. verschenen: „Bulletin de la 28me Réunion de la Gilde de St. Thomas et St. Luc.”
Dit quarto boekdeel is van belang in veel ruimeren kring, dan dien der leden van genoemd gilde en wordt daarom ook nog uitgegeven als: Album Souvenir du Baron Béthune († 18 Juni 1894) en bevat 70 platen (in phototypie en zincogravure) benevens 35 bladzijden tekst ter verklaring.
De prijs bedraagt 12 franken gecartonneerd bij den penningmeester van het gilde: Jos. Casier, 91 Rue des Remouleurs, Gand.
Reproducties naar teekeningen en naar de natuur genomen geven een algemeen beeld van het uitgebreid veld, dat door dezen bouwmeester-glasschilder en tevens grondlegger der studie van de Middeleeuwsche Kunst in België werd bearbeid.
Bij de beschouwing dezer afbeeldingen moeten we uit een oogpunt van kritiek de ontwerpen van Béthune niet steeds zien beantwoorden aan de hoogste eischen van samenhang en harmonische ontwikkeling van den uitwendigen vorm uit het innerlijke wezen. Doch het werk van den bouwmeester over zijn geheel krijgt een groote waarde als wij nagaan, welke krachtsinspanning noodig is geweest voor een man, levende in een omgeving die nog weinig gevoelde voor de juiste opvattingen der beeldende kunsten, die alle wetten en regels, alle overleveringen uit beter perioden prijsgegeven had, — die de ambachten had laten verloopen, omdat de techniek niet meer als een der grondslagen van de artistieke hoedanigheden werd geëerd.
Indien het thans opkomende geslacht op elke honderdduizend zielen een man in de toekomst mag aanwijzen, die evenveel bijdraagt voor de kunstontwikkeling van zijn tijd, als Baron Béthune door zijn werk, dan zal de eerste helft van de XX Eeuw als eene hooge bloeiperiode worden aangemerkt. Aan ons om hem te evenaren — en te overtreffen.

Th.

VERBETERING.

In no. 1 blz. 6, rechtsche kolom 1e regel staat voorkanaal moet zijn rookkanaal. Blz. 6 rechtsche kolom regel 13 van onder staat vette lijnen, moet zijn rechte lijnen.

De inhoud van den vorigen jaargang wordt bij het volgend nommer verzonden.