Pagina:Architectura vol 005 no 005.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
28
30 Januari 1897.
ARCHITECTURA.


voor het eerst ontmoeten wij hem te westminster, waar hij de restauratie leidde van den Noordelijken transeptgevel, in hoofdzaak naar teekeningen van Sir gilbert scott. In dien gevel bevond zich een radvenster, dat daarin vroeger door christoffel wren (1632–1723) ter vervanging van een dergelijk venster, dat vernieuwing behoefde, was geplaatst. scott had dit venster gespaard; het was wel niet zuiver gothiek, maar kon er zeer goed door.
pearson kon het echter niet dulden en deed het vervangen door een radvenster van eigen vinding met motieven ontleend aan de modelboeken van gegoten ijzeren voorwerpen.
Er werd verzet tegen deze daad aangeteekend, vooral omdat, tegelijk met het venster, ook de 18e eeuwsche loodbeglazing moest verdwijnen, die goed van teekening en kleur was.
De bouwmeester was genoodzaakt gedeeltelijk aan den drang toe te geven; zijn venster bleef er in, doch het oude glas moest weder geplaatst worden.
Dat glas, geheel vervaardigd voor wren’s venster, paste niet in de afwijkende vormen van pearson’s constructie, zoodat de apostelfiguren, waarmede het versierd was, hunne beenen moesten missen en op stompen kwamen te staan. Dit feit gaf een dichter in die dagen de volgende ontboezeming in de pen:
The Church of old the Apostles well did rule,
Each ordered wisely what he put his hand on,
Now they’re set right by every preaching fool,
While pearson’s left them not a leg to stand on.
Maar erger maakte de bouwmeester het bij de inwendige restauratie. Onder de merkwaardigste oude monumenten, die men er aantrof, behoorde dat van sir giles daubeny, dat eenvoudig werd stukgeslagen en vervangen door een nieuw grafteeken van pearson’s maaksel.
Vervolgens zien wij hem aan den kathedraal te Rochester aan den arbeid.
Aldaar liet hij een 15e eeuwsch torentje aan de noordzijde van den Westgevel wegbreken en vervangen door een pseudo Normandisch, als pendant van dc oude Normandische pinakel, die zich aan de zuidzijde van dien gevel bevindt.
Wat het inwendige betreft, zoo deed hij aan het kerkbestuur het voorstel om de 13e eeuwsche koorafsluiting, een der oudste en belangrijkste van dieu aard in engeland, te doen wegruimen en daarvoor een nieuw opengewerkt pearsonhek voor in de plaats te stellen.
Of nu de publieke opinie daartegen opkwam, dan wel of financieele redenen er de oorzaak van waren is ons niet bekend, doch de slotsom was, dat hij de bestaande afsluiting zon verbeteren door ze te veranderen naar die, welke te york aanwezig was en uit de 15e eeuw dagteekende en verder te versieren met nissen, pinakels en beelden uit de 19e eeuw. Aldus geschiedde!
Deze feiten zijn beteekenisvol om het talent van den bouwmeester in zake kerkrestauraties te beoordeelen. Uitwendig wordt goed 15e eeuwsch werk veroordeeld en neergehaald en vervangen door eene Normandische constructie. Inwendig verbeterd hij, zeker om den evenaar in het huisje te brengen, een uitmuntend 13e eeuwsch onderdeel, door het toevoegen van 15e eeuwsche motieven.
Van rochester gaan wij naar lincoln.
Daar vond hij ruimschoots gelegenheid om zijne archeologische opvattingen uit te werken. Het kapittelhuis te lincoln is een fraai bouwwerk uit de 13e eeuw, een tijdperk dat door velen als het meest volmaakte in de Gothiek wordt beschouwd, doch dat bij den heer pearson weinig genade kan vinden. De oorspronkelijke vloer van de kapittelzaal was ongelijk, doch overigens volmaakt goed.
Die oneffenheid was een doorn in zijn oog en de oude vloer werd door een geheel nieuwe vervangen.
slot volgt.

EGYPTE.
ver­volg van blz. 17. le­zing ge­hou­den in het ge­noot­schaps­lo­kaal, op 23 sep­tem­ber 1896.

Wat Kunstnijverheid betreft, de hoogte harer ontwikkeling kunnen we dagelijks nagaan door het beschouwen der winkelétalages. We zien dan, dat de houtbewerking van alle vakwerken zeker een der belangrijkste, zich van de begrippen doordringt, die bij metaalbewerking ten grondslag moesten liggen.
De metaalbewerking, de machinerie natuurlijk buitengesloten, omdat ze zich op zuiver practisch terrein bewegend, vrij gebleven is van de fouten, die de voorwerpen, tot ons huiselijk gebruik bestemd, zoo onhebbelijk maken, dankt wederom aan onze belangstelling naar bloeiend leven en uit dit in eene onnoemelijke hoeveelheid haarden, hangkronen en andere gebruiksvoorwerpen, waaronder men tevergeefs éen enkel exemplaar zoeken zal, dat zich door vindingrijkheid van samenstelling of door artistieke opvatting onderscheidt. Als we op die wijze alle ambachten, vakken en beroepen, met of zonder kunst, van af de architectuur tot de etiketten onzer lucifersdoosjes ons oog laten voorbijgaan, dan zullen we moeten erkennen, dat ze niet alleen nauw verbonden zijn door de behoeften, die ze deden ontstaan, maar nog meer door het veronachtzamen van alle regelen en wetten, die tot uitdrukking der schoonheid noodig zijn.
Onze belangstelling nu, over zooveel interessante dingen verdeeld, dingen, die men in een grootscher tijdvak, waarin meer harmonisch met de natuur werd samengeleefd, als volmaakt nutteloos, vol verachtelijke onverschilligheid over het hoofd zou zien, maakt alle verwijten over gebrek aan toewijding overbodig en grafredenen over verdwenen monumentaliteit ongepast. Maar of daarom ieder, die met het tegenwoordige geen genoegen nemen kan, daarom tevergeefs geleefd zal hebben, kan misschien door een opvolgend geslacht worden uitgemaakt. Want het kan toch wel waar zijn, wat men in vertrouwelijken kring soms hoopvol hoort uitspreken, — het kan toch wel waar zijn, dat een krachtiger tijdvak ging aanbreken en er ten slotte graan ging wassen in de voren door het scherpe ploegijzer der kritiek gesneden in den doodschen kalen akker dezer beschaving, vast overkorst door den lompen tred der — gangbare — begrippen, die elk opkomend nieuw leven tot nog toe hebben kunnen vertreden.

Als er dan een nieuw geslacht opstaat, zal het een onverbiddelijk vonnis vellen over ieder nog overeind staand gebouw en over elk voorwerp, de getuigenis in zich bevattend, dat het behoorde tot een tijdperk, waarin men het Goddelijke onverschillig voorbijging. Wellicht noemt men ze dan: „overblijfselen van een geslacht verweekelijkte brutes, wier ingeboren domheid slechts door hunne onverschilligheid werd geëvenaard.” —
Eene opsomming van feiten, die ons gemis aan gevoel voor monumentaliteit konden bewijzen, is wel bijzonder leerzaam maar tijdroovend, waarom we dus liever zullen overgaan tot een vluchtig overzicht der Egyptische beschaving, een tijdperk, waarin men — grootheid — begreep en ze wist uit te drukken.
Van het land zegt Charles Blanc het volgende: „Voor het oogenblik is ons genot begrensd door het gezicht op een eenvoudig en eentonig landschap, doch door zijn eenvoud en eentonigheid groot. De eindelooze herhaling der effen lijnen, hier en daar onderbroken om even daarna het niveau te hernemen en verder door te gaan, geeft aan de natuur