Pagina:Architectura vol 005 no 005.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
30 Januari 1897.
29
ARCHITECTURA.


een karakter van stilte, welke de verbeelding doet inslapen en het hart tot stilstand brengt.
 Door eene eigenaardigheid, misschien nergens op de wereld aangetroffen, herhalen zich de oneffenheden, die van afstand tot afstand de eentonigheid van het land breken, steeds op dezelfde wijze.
 De ontzaglijke grootte der grondvlakken is het kenmerk der Egyptische monumenten, muren, pijlers, de geheele constructie is sterk, dik en kort en als om deze onverzettelijke stevigheid nog te verhoogen is de grootte der grondslagen verbreed door de binnenwaarts leunende vlakken, die aan alle architectuur een pyramidalen vorm geven.”
 In de oudheid verdeelde men het land volgens sommigen in twee deelen, nl. To-mera, of To-meh (Noordelijk land) op Neder-Egypte; en in To-res (Zuidelijk land) of Opper-Egypte. In de manuscripten ziet men dit aangeduid door de hoofdkorisels der faraoh’s.

 Deze waren: voor het zuiden de witte kroon, (fig. 1), voor het noorden de roode (fig. 2), terwijl als symbolen de —lotus— en de —papyrus— gebruikt werden. Een faraoh, die over beide deelen regeerde, droeg deze buide kronen tot één vereenigd (fig. 3). Hieruit blijkt, dat een faraoh soms regeerde over een gedeelte van het land, soms over het geheele rijk. Wat de witte muts aangaat, deze komt bij vele volken voor, o.a. bij de Grieken en Assyriërs (fig. 4), terwijl de pauselijke witte tiara een overeenkomstigen vorm vertoont (fig. 5).
 Anderen verdeelen het land in drie deelen nl. een Zuidelijk, Midden en Noordelijk deel, ook wel in twaalf provinciën, terwijl el. levi in zijn „Haute Magie” zegt, dat Egypte een pantacle was. — Ik geloof niet, dat dit iets aan de vorige beweringen afdoet, doch ze zelfs omvat. — Door een pantacle nl. verstaan we een symbool dat de wetenschap der kosmische evolutie zoo eenvoudig mogelijk voorstelt. Zoo is bijvoorbeeld het kruis het —pantacle— voor de leer van jezus, doch alle christelijke symbolen bij elkander genomen kunnen eveneens als een pantacle worden beschouwd.
 Wanneer nu Egypte als land een pantacle was, dan wil dit niet zeggen, dat de Egyptenaren het zoo aardig vonden hun land den vorm en de verdeeling te geven van een of ander symbool, hetwelk hunne wijsbegeerte zinnebeeldig voorstelde, doch veeleer moet er eene grondige reden bestaan hebben, die hun zulk een symbool als een levend iets deed beschouwen, zoodat zij er aan hechten hun land eene herhaling te doen zijn van de kosmische orde of van een zonnestelsel in het klein.
 Volgens de „Ouden” is de mensch een verkleind heelal, waaruit volgt, dat heelal en mensch, als gelijke organismen door de werking eener zelfde wet zijn ontstaan, en bovendien, dat de mensch omvat wordt door eene orde van dingen, die evenzoo in hem aanwezig is. Wat is nu eenvoudiger, dan dat de mensch zijn land, — zijn stad, — zijn woning — zijne wetten en godsdienstoefeningen inricht of liever, regelt en beheerscht op dezelfde wijze en naar dezelfde regelen, die hij aan zich zelf of aan het heelal kan onleenen, — want zóó alleen kan eene orde ontstaan in harmonie met het omvattende en het omvat wordende.
wordt vervolgd.

TWEE KALENDERS.

 De steendrukkerij voorheen amand heeft een kalender uitgegeven ontworpen en geteekend door van caspel.

 De samenstelling van dit ding is uiterst zwak. De negen hoofdvakken waarin het geheel verdeeld is, staan zonder een zweem van verband naast elkander, ieder op zich zelf volgepropt niet allerlei ornament-motieven, hetzij aan de natuur of aan bekende gestyleerde vormen ontleent. Zoo o. a. vier meisjes voor de vier jaargetijden, allen buitengewoon onsmakelijk toegetakeld; letters van allerhande soort voor de opschriften; twee wapens, nederland en amsterdam, en de twaalf teekens van den dierenriem. Al deze dingen zijn geplaatst in en omringd dóór een moes van gestyleerd en naturalistisch ornament, zoo mogelijk nog slechter en oppervlakkiger geteekend dan de hoofdmotieven.
 Uit een heraldiek oogpunt zijn de wapens niet goed. In de heraldiek toch is rood — wezenlijk rood — d.w.z. vermiljoen — en geen vuilbruin. Blauw is — azuurblauw dus — ultramarijn — en geen fletsblauw naspoelsel.
 Om het kleureffect te bederven zijn niet minder dan tien kleuren noodig geweest en naast de volharding der uitgevers, die alle commercialiteit in dezen op zij zett’en en veel geld wegsmeten aan een prul, moet men zich verwonderen over de smakeloosheid, waarmede deze tien kleuren juist zoo op of náást elkaar gedrukt zijn, dat ze nergens een gelukkigen worp doen zien, doch steeds elkanders leelijkheid verhoogen. Dat kan men ongelukkig toeval noemen, doch de natuur is nu eenmaal zoo rechtvaardig. Gebrek aan toewijding straft zij met mislukken.
 w. vaarzon morel te haarlem teekende voor „tresling & co. We mogen het hem als eene fout aanrekenen, dat hij zich óf onvoldoende op de hoogte stelde van het reproductie-middel, zoodat hij vooraf niet de geheele uitvoering kon overzien, óf dat hij deze laatste als bijzaak beschouwde, zich daardoor plaatsende in den bedenkelijken toestand van een spreker, die vergeet dat hij eene stem noodig heeft om zich te uiten.
 De tweede ernstige fout is, dat hij te weinig respect toonde voor den kalender zelf, daardoor vergetend, dat een kalender een ding is, waarop men duidelijk moet kunnen zien de maanden en dagen en waarop naar hedendaagsche eischen ruimte moet zijn voor het maken van aanteekeningen; al het overige is bijzaak en moet alleen dienen, om de spil van het geheel, nl. den kalender, nog meer te doen uitkomen dus zijn effect te verhoogen. Deze fout maakte van caspel niet.
 morel verdeelde de beschikbare ruimte 36 breed × 56 hoog c M. in drie horizontale banden die, zonder dat hun verschil van functie deze verwaarloozing rechtvaardigt, zonder verband op elkander gezet zijn; er zijn wel banden, doch zij binden niets.
 De bovenste ruimte draagt het opschrift met letters die werkelijk goed gecomposeerd zijn – op zich zelven – doch over het geheele vlak liggen ze wonderlijk gestrooid, natuurlijk in een vijftal soorten en grootten.
 De middenste, grootste en door zijn kleur de meest opvallende strook stelt de vier jaargetijden voor. Afgezien van het naturalistisch te weinig decoratief karakter kunnen we zien, dat hier de teekenaar in zijn kracht was. Het vlottende wisselende leven, – de beweging – heeft hij zeer goed gegrepen evenzoo het eigenaardige cachet van elk jaargetijde. Rein en frisch is de indruk, de afspiegeling toonende van een eenvoudig hart dat zich in klare zegging onbeneveld wist uit te drukken. De kleuren zijn eene blijheid.
 De onderste rand vormt den kalender. Gewoon litografenwerk, natuurlijk de rest bedervend door verregaande nuchterheid.

L.