Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
architectura.
12
 

Vloten, en in andere kunstbeschrijvingen vin­den wij dit opgeteekend.
 Op een ander gebied dan de schilderkunst heeft Maastricht zich ook nog onderscheiden. De overblijfselen van den schat van St. Servaas met de prachtige nood-kist aan het hoofd, leggen getuigenis af, dat de edele me­talen, het email en graveerwerk door meesters van den 1sten rang ook hier werden bewerkt. Voorts is het bekend dat de zoogenaamde »Dinanderie” — het vervaardigen van kunst­werken in koper — te Maastricht inheemsch was. Dat in onze kerken in Limburg tal van voorwerpen bestaan hebben, voor de 16e eeuw, lijdt geen twijfel.
 Enkele fraaie en belangrijke kunststukken in dien aard te Maastricht vervaardigd, zijn ons nog bekend. Ik noem o. a. het prachtige choorhek in de kerk te Xanten, in de Nicolaïkerk te Kalkar, waar verschillende voor­werpen door Aart van Tricht behouden ble­ven; de schoone, rijke doopvont der St. Janskerk van den Bosch, die na de beeldstormerij verminkt bleef staan, maar thans wederom in haar vollen luister is hersteld, door eene zeer verdienstelijke restauratie. Die te Zutphen, de schoonste van ons land, om hare merkwaar­digheid als afgietsel in ’t Rijksmuseum ten­toongesteld; de gedeeltelijk verminkte koorlezenaar van Venray; de grootendeels vernielde doopvont van Wijck; het Sacrementarium te Bochholt en vele anderen, die bewijzen geven van het talent en de vruchtbaarheid onzer Voorouders in de Middeleeuwen.
 Zelfs ook in latere tijden heeft Maastricht niet opgehouden in alle kunstvakken tal van uitstekende mannen voort te brengen, zoowel schilders als beeldhouwers, ciseleurs, graveerders, bouwkundige ingenieurs, enz. enz.
Een stad, die zich mag verheugen in een zoo eervol verleden, mag in den tegenwoordigen tijd ook niet achter­blijven.
 Dit zal een ieder moeten toegeven, die liefde voor zijn vaderstad heeft en een warm hart aan zijne medeburgers toedraagt. Dat in Maas­tricht nog steeds hetzelfde volk aanwezig is, die de waardige afstammelingen zijn van die krachtige en talentvolle mannen, die de heer­lijke monumenten bouwden en de kostbare voorwerpen gewrocht hebben, die nog altijd de stad van St. Servaas bewonen — wie zal dit durven ontkennen? Neen, zeer zeker kan Maastricht zijn roem getrouw blijven en de toekomst zal het bewijzen dat men, gedachtig aan de spreuk «noblesse oblige» ook hier, met vereenigde krachten, het goede kan en wil tot stand brengen en het eenmaal tot stand ge­brachte voordeelig kan bestendigen en ontwik­kelen; welnu, wat is daarvoor noodig? — Niets anders dan ernstige en oprechte samenwerking.
Wij hebben dus gezien dat Maastricht eene roemrijke geschiedenis achter zich heeft, waarvan de monumenten in het tegenwoordige getuigen; daar een rijk veld te bearbeiden door de groote en menigvuldige industriëele instel­lingen, waarin de ambachtsman verschillend soort van werk, en dus een waardig bestaan kan vinden. Veelal hoort men klagen over de onbeholpenheid en geringe bekwaamheid van de meeste arbeidslieden. Het gevolg hiervan moet zijn: 1o dat de noodige en be­kwame arbeidskrachten van buiten naar de stad gelokt worden en 2o dat de reeds be­staande zucht, om de benoodigde voorwerpen voor ’t huiselijk gebruik, hetzij noodwendig­heden of luxe-artikelen, uit den vreemde wor­den ontboden, waardoor de ambachtsstand nog meer achteruit gaat en eindelijk lusteloos en ontmoedigd wordt.
 Terecht heeft men de oorzaak van de eerste kwaal, toegeschreven aan het gebrek aan doel­matige opleiding van den jeugdigen werkman.
 Er bestond hier steeds gelegenheid tot het nemen van teeken-onderwijs. Zonder echter iets te willen afdingen op de deugdelijkheid dezer inrichting, werd erkend dat die school niet geheel en al voldeed aan de eischen van plaats en tijd, omdat de kinderen der arbeiders niet dat ontvangen wat hun past.
 Het verlangen naar eene meer uitgebreide en geschikte gelegenheid, dat bij sommigen reeds lang had bestaan, deed zich meer en meer gevoelen; vooral, toen men door het oprichten van vereenigingen voor jeugdige arbeiders, ondervond en inzag, hoe weinig de toekomstige werklieden ontwikkeld waren, en hoeveel goeds er in die jeugdige gemoederen verscholen lag. Men ondervond zulks, uit de teekeningen die sommigen hunner, gedurende de uitspanningsuren des Zondags-avonds spe­lenderwijze maakten.
 Tweevoudig was de weg dien men tot het verbeteren van den toestand meende te kun­nen volgen:
 Het verbeteren en uitbreiden der bestaande gelegenheid, of het stichten eener nieuwe school voor degelijk teekenonderwijs. Tot het eerste vond men hoegenaamd geen medewerking, zoodat het 2de middel te baat moest worden genomen, wilde men eenige verbetering tot stand brengen.
 Men opende dan een nieuwe school voor teekenonderwijs, ter opleiding der kinderen van de fabrieksarbeiders tot degelijke vak­mannen.
 Zooals meest het geval is, was ook deze