Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/11

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
architectura.
11
 

de schatten, welke besteed werden voor de versieringen in de kerk, behoeven wij slechts de lijsten der voorwerpen of inventarissen van kerken en paleizen na te slaan.
 Wanneer ik nog even mag wijzen op een latere periode in de geschiedenis van Maastricht, die ook het bewijs levert, dat in de vroegere eeuwen een bijna onafgebroken vooruitgang valt waar te nemen op ’t gebied der kunst­ontwikkeling, dan zou ik het prachtige, in zijn rijkdom ongeëvenaarde Zuidelijk portaal van St.-Servaas willen aanhalen. Dit gedeelte van ons monument is in zijn geheel een meester­stuk van den 1sten rang. Grootsch is de opvat­ting van het beeldwerk. De voorstelling der verschillende Heiligenbeelden is vol waardig­heid, elk in zijn eigenaardig karakter. De figuren der Oudvaders en Profeten, welke de bogen versieren, zijn op voortreffelijke wijze door het meest smaakvol ornament aan elkander ver­bonden en vormen een waardige en verheffende omlijsting aan de diepzinnige voorstelling, die de tympans van den ingang vult. Welk een buitengewoon talent en welke geoefende han­den zijn er noodig geweest om de rijke kapiteelen te beitelen. Elk op zich zelf is een meesterstuk. Terzelfder tijd of onmiddellijk na dit portaal werden kapellen en altaren gebouwd en geschilderde vensters gebrand. Alle am­bachten werden afwisselend aan dit grootsche monument dienstbaar gemaakt.
Behalve de hoofdkerk van St. Servaas was ook reeds eene kerk gesticht aan de Oostzijde van de stad, O. L. Vrouwe, die zeker niet onbelangrijk was. In haren tegenwoordigen toestand toch, wijst zij ons aan, dat ook dit monument herhaaldelijk vergroot is. In basilieks-vorm aan­gelegd, werd ook hier vóór de XIII eeuw het heerlijke koor en transept met zijn zeldzaam schoon ambulatorium uitgebreid.
 Een overblijfsel van den ouden klooster­gang van O. L. V. nog gedeeltelijk door later metselwerk bedekt, levert het bewijs, dat in de XII eeuw uitmuntende beeldhouwers ook daar, gewerkte kapiteelen van bijzonder fraaie behandeling gemaakt hebben. Voorts komen later de vele, zoowel vrouwen- als mannen­kloosters: Predikheeren met de ruime fraaie kerk van St. Nikolaas, thans verdwenen; St. Jan; het Minderbroersklooster met kerk en andere die reeds spoedig na elkander tot stand werden gebracht. De schilderkunst, die, onafscheidelijk van de bouwkunst in de Xe en XIIe eeuw, reeds eene groote uitbreiding had verkregen, bleef in Maastricht zich ont­wikkelen en vormde een school, waarvan in verschillende steden de heerlijkste voortbreng­selen gevonden werden.
 De verschillende muurschilderingen op vele plaatsen toonen aan, dat de schoone over­blijfselen, die wij thans nog in de kerk der Predikheeren alhier bezitten in die tijden niet tot de zeldzaamheden behoorden.
 Deze muurschilderingen, voorstellende, onder een reeks tafereelen uit het leven van den H. Thomas van Aquino; daarboven eenige schetsen uit den strijd der twintigduizend martelaren, een geliefkoosd onderwerp der volksdevotie, vol afgrijzelijke martelingen, maar ook vol hemelsche zegepraal met Engelen om de strijders te kronen; bovenaan de kroning van Maria door den Hemel-Koning, juist zooals Fra Angelico ze afbeelde: Maria aan de rech­terhand Gods gezeten, eerbiedig afwachtend het oogenblik, dat haar de kroon het hoofd zal drukken.
 Deze voorstellingen zijn indertijd door Jhr. de Stuers zorgvuldig gecopieërd en beschre­ven; later heb ik met behulp dezer overtrek­ken nauwkeurige copiën van deze tafereelen voor ’s Rijks museum laten vervaardigen en deze vercieren thans een gedeelte van de afdeeling kunstgeschiedenis in ’t Nederlandsch Museum. Ook in »L’Art Chrétien” is het door Taurel gegraveerd en door de Stuers beschreven. Zeker zullen er velen hier tegen­woordig zijn, die onwetend zijn van het be­staan van dit kunstwerk, (enkelen hebben waarschijnlijk er iets van gezien), omdat eene laag vuil en stof het werk bedekt en bijna onzichtbaar maakt.
 ’t Is intusschen zeer te betreuren, dat de ellendige toestand, waarin de kunstwerken zich thans bevinden, bestendigd wordt. Wan­neer men ziet, welke sommen er besteed wor­den, en welke arbeid aangewend om muur­schilderingen uit vervlogen eeuwen te redden, en te behouden, dan zal men moeten bekennen, dat het een raadsel blijft voor ieder die weet welke waarde dergelijke overblijfselen hebben, dat Maastricht met zulke verregaande onver­schilligheid, zoodanigen schat aan een zekeren ondergang ten prooi laat.
 De Maastrichtsche schilderschool was reeds in de XIIIe eeuw zoo bekend, dat Walfram van Eschenbach in zijne »Percival” schrijft: »Geen schilder van Keulen of Maastricht kan, zoo zegt de faam, den knappen Percival zoo malen of schilderen als hij op ’t ros hier is te aan­schouwen.”
Ook heeft Dr. Scheffel ontdekt dat de muurschildering van den Wartburg door een Maastrichter en Keulschen schilder zijn vervaardigd.
 In latere tijden vinden wij tal van schilders en graveurs van Maastrichtschen oorsprong. Bij Jan ten Brink, in de Kunstbode, Ising, van