Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
architectura.
14
 

willen uitdrukken voor het gezicht; onze verbeelding moet de vorm aan het geschre­vene of gesprokene geven — maar bij teekenen verschijnt de vorm voor onze oogen; ik zie het voorwerp en door dit aanschouwen voeg ik er door mijn verstand, door mijne rede, de eigenschappen bij, die de vorm van het voorgestelde gewoonlijk aan zich verbindt.
 Teekenen is zoo als wij aangetoond heb­ben de meest algemeene en alom verstaan­bare, begrijpelijke vorm, om zijne denkbeelden aan anderen kenbaar te maken. Het is de we­reldtaal voor de oogen. Om goed te teekenen, is de eerste vereischte voor den teekenaar goed te kunnen zien — terwijl het teekenen tevens het beste middel is om goed en juist te leeren zien — om goed te zien, moet men scherp en juist het voorwerp op­nemen, dat men wenscht te teekenen. Door aanhoudend en scherp opnemen der eigen­schappen van een voorwerp en door het vergelijken van die deelen van een voorwerp, waarin het wezenlijk van een ander voorwerp verschilt — door vergelijking van het ge­heel — de verhoudingen der verschillende deelen die de zelfstandigheid van het eene en het andere onderscheidt —, wordt een bepaalde en krachtige invloed uitgeoefend op de bevat­telijkheid van den menschelijke geest. Hij die veel ziet en zich oefent om juist en scherp te zien zal, ten gevolge daarvan ook meer juist leeren denken. Hij die veel opmerkt en steeds vergelijkender wijze opneemt en daarna de gewoonte heeft het opgenome door het te teekenen, te bewaren, zal daardoor weldra, een schat van duidelijke voorstellingen in zijn geest opnemen, die door geen ander middel is te verkrijgen. Welke groote voorrechten hieraan verbonden zijn, zal men gemakkelijk beseffen bij de overweging, dat de hoofdstoffen, de elementen van ons denken zinnelijke aanschouwingen zijn. Het teekenen leidt tot een opmerkzaam, verhoogd betrachten van het voorwerp, en bewerkt dienvolgens, eene grootere en snelle klaarheid der voorstellingen. Door het teekenen wordt de waarneming en opvatting van een voorwerp in zijn geheel zoowel als in zijne deelen en karakteristieke merkteekenen, dieper en vollediger in onzen geest gedrukt en zal de herinnering er aan, langer en sterker bij ons blijven bestaan.
 De onophoudelijke schatting van afstanden, — de vergelijking der verschillende punten en verhoudingen onder elkander — het onaf­gebroken vergelijken in vorm, verschil en kleur, scherpt in hooge mate het onderschei­dingsvermogen. Alleen ziet, inwendig, innerlijk, klaar, die gewend is klare en volleledige indrukken, door het gezicht in zich op te nemen. (Prof. Lehman zegt te recht dat) »het teekenen een voortreffelijk hulpmiddel is, om scherper, dieper en klaarder de vormen in zijn geest op te nemen en te verwerken, omdat het oog ons alsdan dwingt, de vormen in al hare bizonderheden na te gaan en met de grootste opmerkzaamheid ons die, tot in de geringste details, in werkelijkheid eigen te maken«.
Behalve alle voormeldde voordeelen en eigenschappen, die ons door het tee­kenen kunnen worden verschaft, is het teekenen tevens een taal die in weinige oogenblikken tot klaarheid en bevat­telijkheid brengt, datgene waarvoor het gespro­ken of geschreven woord, veel meer tijd zou vereischen. Het is ontegenzeggelijk waar, dat hij, die door het teekenen een geoefend juist waarnemend gezicht heeft gekregen, bij het aanschouwen van een voorwerp de verschil­lende en menigvuldige eigenschappen sneller en juister zal onderscheiden en opnemen, dan hij, die aan dergelijke oefening geen deel heeft genomen. Door het teekenen wordt ook het voorstellingsvermogen krachtig gevoed. Het zien, maar vooral het teekenen van fraaie en doelmatige voorwerpen, verrijkt den geest en ontwikkelt het denkvermogen.
 Wij hebben zoo even gezegd, dat het teekenonderwijs, dat voor 40 jaren gegeven werd, niet kon voldoen aan de ware behoefte van hetgene onderwijs moet zijn.
 Door geheel Europa is er, sedert bijna een halve eeuw, een nieuw leven in de denkbeelden over de kunsten gekomen, waardoor de scherpe scheiding is vervallen tusschen de Kunsten en de Ambachten. Sedert de XVIIe eeuw, was er allengs een verwijdering ontstaan, tusschende zoogenoemde kunstenaars en ambachts­lieden. De groote tentoonstellingen en vooral de vergelijking van de voortbrengselen van vroegere eeuwen, met datgene wat er in onze eeuw tot stand gebracht werd, heeft doen zien, dat wij in de laatste eeuwen, en nog minder in de eerste helft van deze eeuw niet waren vooruitgegaan.
 Deze achteruitgang is tot het uiterste geko­men door de opheffing der Gilden. De zooge­noemde Expositions ritrospectives« hebben doen zien, dat er geen scheiding kan gemaakt worden, tusschen Kunst en Nijverheid.
 Zoowel gedurende den bloeitijd der kunst bij de Voor-Christ. periode, bij Grieken en Romeinen, als in de Middeleeuwen, is die een­heid nooit verbroken geweest. Het hangt niet af van de soort van het voorwerp of het hooger kunstwaarde heeft, maar van de wijze waarop het voorwerp gemaakt is.