Naar inhoud springen

Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
architectura.
15
 


Beeldhouwers maken zoowel beelden voor gebouwen als voor meubels.
Rubens en v. Dijk schilderden zoowel tafereelen voor Altaren als portretten voor Koningen en Vorsten.
Benvenito Cellini, die de prachtige bronsdeuren maakte voor Florence, ciseleerde de fijnste halssieraden voor de Vorstin en dreef de prachtige kronen der Vorsten, die met edelsteenen rijk bezet waren. De relikwiekasten, met hun fraaie reliefs zijn het werk van metaal-werkers, die het niet beneden zich achtten, kandelaars en doopvonten te maken, zoowel als prachtfonteinen en sierlijke bekro­ningen van dakvensters en torenspitsen.
Pottenbakkers, als Lucca della Robbia, van wien een schotel met visch of bloemen, of een paneel in gebakken aarde, thans met duizend gulden betaald wordt, maakte tevens de aller­eenvoudigste voorwerpen, die voor huiselijk gebruik dienden.
De glazenmakers en lood- en geelgieters maakten deel uit van de St. Lucas-Gilden, waartoe de eerste kunstenaars behoorden. Niet eenig vak of ambacht vernedert den beoefenaar er van, maar het Vak, het ambt moet veredeld worden. De glazenmaker, die begint met het snijden van het glas, het draaien en wikken van het lood en die van den eenvoudigen glas­ruit, het brengt tot het vervaardigen van de prachtige tafereelen zooals de gebrs Crabeth ons dit aantoonen in de schoone vensters van Gouda, verdient even zoo zeer den naam van Kunstenaar als Lucas v. Leijden, Rem­brandt of Frans Hals.
Zoo was het in de middeleeuwen en in de eerste tijden die daarop volgden.
Toen men in Engeland, na de tentoon­stelling van 1851, door de oprichting van een departtt. van Kunsten en Wetens, getracht had het kunst-element bij de opvoeding der ambachtsklasse ingang te doen vinden, ontwaarde men spoedig dat ge­brek aan de kennis van teekenen bij alle klas­sen der Maatschij. datgene was, wat de ver­betering van den slechten toestand der kunst en Nijverheid in den weg stond. Om daaraan te gemoet te komen, besloot men 1e uitbreiding der speciale kunstscholen; 2e het verbinden van systematisch teeken-onderwijs aan alle normaal­scholen; 3e vermeerdering van het getal Kunst­scholen in de Provincies; 4e algemeene ver­betering te brengen, door het stichten van een Normaal school, voor het vormen van kundige Leeraren en Leeraaressen voor ’t teekenonderwijs. In 1855 bewees de Verg. reeds dat men juist gezien had, dat de vooruitgang merk­baar was en in 1868 stichtte men aan de South-Kensingtonschool de afdeeling van het schilderen op aardewerk en porcelein, met het doel om deze nijverheidstak, dienstbaar te maken aan de Bouwkunst.
Hetgeen Engeland op ’t gebied voor het kunst-onderwijs en de verheffing van den ambachtstand gedaan heeft, kan werkelijk voor andere landen tot voorbeeld strekken, vooral wanneer men ziet, welke de gunstige gevol­gen geweest zijn, van deze wijze daden.
Niet alleen in Londen, maar door het geheele land zijn instellingen voor dit speciale onderwijs opgericht. Te Nottingham is de kunstschool georganiseerd in 1889, en terwijl vroeger de teekeningen voor hunne fabricatiën van Frankrijk werden betrokken, worden deze thans ter plaatse zelf gemaakt; dat het fabri­kaat daarbij tevens gewonnen heeft, is ook gebleken, want de 125.000 fr. die jaarlijks aan teekeningen buiten de plaats werden besteed, blijven thans in de stad zelve.
Te Manchester is een school speciaal inge­richt voor de lokale Industrie, de katoen­weverijen, het drukken van katoen voor ameu­blement en dekoratie. Het onderwijs in deze school is zeer streng systematisch en praktisch, en sedert dat er niemand minder dan de groote, beroemde teekenaar Walter Crane aan het hoofd dezer school is, mag men die wel als een der besten van Engeland beschouwen. Het onderwijs is er niet kosteloos, integendeel, die in de hoogste klasse betalen 75 frcs. leer­geld per trimester en de Industrie heeft hon­derdvoudig terug gewonnen wat men voor het onderwijs besteedde.
The City and Guilds of London Insti­tute is zeker een der meest grootsche inrich­tingen van deze soort; het gebouw heeft gekost 25.000.000 frcs. en er wordt onderwijs ge­geven aan 1800 leerlingen. Behalve het uit­gebreide teekenonderwijs, heeft men er labo­ratoria en uitmuntend ingerichte werkplaatsen voor het onderwijs van meubelmakers, be­hangers, ciseleurs, metaalwerkers, graveerders op hout, steen en edelgesteenten, beeldhou­wers en schilders, terwijl alleen voor de groote, met roem bekende fabriek, van aardewerk, grès, enz. van de firma Doulton, een honderd­tal leerlingen onderwijs ontvangen.
De instandhouding dezer inrichting geschiedt door een fonds van een 40 tal corporaties welke gezamenlijk 12 à 13 millioen frcs. bij­eenbrachten. Het jaarlijks budget van het Instituut, bedraagt thans 900.000 frcs.
De stedelijke school van Edinburg telt onge­veer 1000 leerlingen, die zich bezig houden, behalve met teekenen, met de bewerking van ijzer, hout, meubelen en metalen.
De school van Birmingham is eene instelling, die haar ontstaan te danken heeft, aan een