Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
architectura.
16
 

partikulier initiatief en door het comité Scolaire school-Board is verbeterd en uitgebreid. Door middel van maandelijksche verslagen, waarin de behoeften worden opgesomd en de onder­steuning aangemoedigd, verkrijgt zij de noodige bijdragen, de ingezetenen overtuigen­de dat voorspoed op het gebied van kunst en nijverheid alleen te verkrijgen is door groote inspanning en samenwerking.
 De technische school van Manchester, ver­tegenwoordigd een bizonder type: theorie en praktijk, gaan hier hand aan hand. Ze is verdeeld in 3 klassen: de behandeling van het hout, van het ijzer en die der weverij. Alvo­rens een werkstuk te beginnen, moet de leerling het voorwerp volkomen teekenen. Behalve deze 3 klassen, is er een afzonderlijke school voor decoratie-schilders, huisschilders en eene afdeeling voor het schilderen van uithangborden. Ook deze school is geen Staatsschool.
 Wanneer men hierna onderzoekt welke de personen zijn, die aan het hoofd dezer inrich­tingen staan, dan vindt men, dat de grootste en beroemste kunstenaars het niet beneden zich achten, om met Nijverheid en Arobachtsstand, hand in hand, het Goede, Schoone en Ware tot stand te brengen. Onder meer anderen vinden we in Engeland: Poynter, den onlangs benoemden president van den Londensche akademie, Walter Crane, William Morris, on­langs overleden, Burne Jones, Pugin, zoon van den beroemden architect. En in Frankrijk, o.a. Viollet-le-Duc, Trelat, de Baudot, Proust, César Daly, Léon Chateau, le Comte de le Borde enz. In Oostenrijk, Fr. Schmidt, Prof. Storck.
 In Duitschland Essenwein, RaschdorfF; in België de Béthume, Helbig, Ysendyck, Hel­leput enz. enz.
 Hoewel men nergens zoo algemeen als in Engeland is teruggekeerd tot de overleverin­gen der oude Meesters, toch vindt men hier­van ook velerlei bewijzen in Frankrijk, Duitsch­land, Oostenrijk, Hongarije, Zwitserland, Italië, terwijl het naburige België en ons vaderland niet zijn achtergebleven.
 Het bewijs hiervan kan men vinden in on­derscheidene Rapporten die op last van ver­schillende Rijken achtereenvolgens in druk verschenen zijn, waarin ons land eenparig wordt geprezen voor het aandeel dat zij in de laatste kwart eeuw heeft genomen in de algemeene Kunstontwikking en het bevorderen der Kunst-Nijverheid. O.a. vindt men:
 »De l’Union des Arts et de l’Industrie” par le C{{smaller|te de la Borde; Les écoles des métiers artistiques en Allemagne et en Autriche par Buyx; »Les expositions rétrospectives” enz. enz.
 Betreffende Nederland vindt men in een Rapport door Marius Vachon, op last van het Fransche goevernement geschreven, het volgen­de: »Amsterdam en menige stad in Nederland, heeft sedert 1870 een buitengewone ontwikkeling ondergaan, waarbij het Kunst-onderwijs niet is ten achteren gebleven. Kunstscholen zijn er gesticht, het teekenonderwijs verplichtend ingevoerd, Normaalschool voor teeken-onderwijs en eene school voor Kunst-Nijverheid opgericht; partikulieren en Regeering hebben saamgewerkt. Ambacht­scholen zijn tot stand gekomen, en voor meisjes zoowel als voor jongens, is op vele plaatsen thans onderwijs te bekomen dat den weg baant voor de toekomst. Het Professionaal onderwijs is regel en zoo als dit is ingericht en gegeven wordt, beveelt men het aan als een na te volgen voorbeeld.«
Hierdoor aangemoedigd moeten wij het begonnen werk niet in den steek laten. Maastricht bezit alles wat voor een bloeiende Kunst-Nijverheid-stad noodig is: een roemrijk verleden niet alleen bekend door de Geschiedenis, maar levend in de monumenten der voorvaderen, voor onze oogen aanwezig; een gezond en krachtig volk dat den aard en de deugen van het voorgeslacht nog niet heeft verloren; jonge­lingen die het aan aanleg, goeden wil en ijver niet ontbreekt, om het Goede, Schoone en Ware te leeren. En van den anderen kant: een ruim veld om de aankomende krachten dienstbaar te maken, in ’t volbrengen van nuttige werkzaamheden in de vele bloeiende en wel ingerichte fabrieken, aan wier hoofd kundige mannen staan, die er een eer in stellen den roem hunner vaderstad hoog te houden en overtuigd zijn, dat het welzijn hunner onder­geschikten, bestaat in de ontwikkeling hunner arbeidskrachten en dat zoodoende het geluk van den eene onafscheidelijk verbonden moet zijn, met de welvaart van den andere.
 Ten einde eendrachtig saâm te werken, ieder in den kring dien hij in de maatschappij heeft ingenomen, vrage een elk zich af, wat hij doen kan door woord en werk, om de opleiding van het aankomend geslacht te ver­beteren, ten einde een geslacht voor te be­reiden, dat door eigen krachten zijn bestaan zal verbeteren, zijn geluk bevorderen en zoo­doende den roem zijner vaderstad handhaven.