Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
architectura.
17
 

DE MUURSCHILDERING IN DE OUDE PREDIKHEERENKERK TE MAASTRICHT.

Ik had er niet op durven rekenen, dat dit tijdschrift mijn artikel getiteld »een knekelhuis der kunst” zou over­nemen. Ik had het op verzoek van een vriend geschreven met wien ik den dag na de lezing van Dr. Cuypers, »over de kunst te Maastricht” (meer in het bizonder inge­richt tot opwekking, om de teekenschool van het patronaat voor jeugdige werklieden te steunen) de oude Predikheerenkerk bezocht en met het doel om eens onder het groote publiek te Maastricht en nog eens onder de aandacht van het Gemeentebestuur te brengen, wat Dr. Cuypers zoo schoon had gezegd omtrent de oude muurschildering die in ge­noemde kerk bewonderd wordt.
 Thans wensch ik voor de lezers van dit tijdschrift, die belangrijke schildering nader te beschrijven. Wel vindt men in Taurel’s »Chris­telijke kunst in Nederland” het bovenste ge­deelte afgebeeld en beschreven, maar 1o is dit boekwerk niet in ieders handen en 2o is daar het onderste gedeelte onvermeld gebleven.
 In den Noorder Zijbeuk der kerk[1] bevindt zich tegen den muur eene groote schildering, welke eertijds zich boven een altaar verhief, dat in 1337 ter eere van den H. Thomas van Aquine, kerkleeraar van de orde der Predikheeren en van de tienduizend martelaren werd geconsacreerd. Ik schreef de tienduizend mar­telaren, doch ik mag wel een weinig nader verklaren, welke tienduizend. In de kalendariën zijn namelijk op verschillende dagen tien­duizend martelaren vermeld, n.l. op 21 Februari, op den 18en Maart en op 22 Juni. Van die op 21 Februari vind ik niets vermeld, van die op 18 Maart is in de Bollandisten het een en ander te vinden. Zij zouden namelijk te Nicomedië in Bithynië door het zwaard zijn omgebracht onder Diocletianus.[2]
 Op ons schilderwerk is niets van zulk een doodstraf te bespeuren. Op den 22 Juni wor­den wederom tienduizend martelaren genoemd, waaromtrent in de Bollandisten te vinden is, dat zij allen op den berg Ararath in Armenië gekruist zouden zijn. Maar historische ge­gevens voor zulk een getal martelaren ont­breken, volgens de geleerde schrijvers, geheel. Een ijzeren maag, zeggen zij heel geestig, is er noodig om te verduwen, wat er al omtrent deze heiligen wordt verhaald: Een geheele legerschaar soldaten was Christen geworden en de Keizers Hadrianus en Antonins riepen vijf vorsten in Azië tegen hen te wapen enz. Eindelijk werden zij overwonnen, gevangen genomen, met doornen gekroond, gegeeseld en gekruist en door Engelen begraven.[3]
Het voorkomen van soldaten onder de martelaren, die op het schilderwerk in de Preêkheeren-kerk te Maastricht zijn voorgesteld, en het begraven door Engelen zou ons doen gelooven dat inderdaad de tienduizend martelaren op den 22 Juni ge­vierd, zijn bedoeld, al zien wij geen bepaalde kruisen en zijn de martelaren daar aan den grond genageld met de groote houten pin­nen door handen, voeten en zijde, terwijl de legende, door de Bollandisten vermeld, van »stipites” houten palen gewaagt. Doch de omstandigheid, dat de tienduizend martelaren, die den 22 Juni gevierd werden, de meest be­kende waren en hun populariteit zoo groot was, dat het volk hen onder de auxiliatores of beschermheiligen der kerk heeft opgenomen, pleit er voor dat wij hier met eene voorstel­ling uit hun leven te doen hebben.[4], terwijl overigens, zoover ik in de Bollandisten heb nagezocht — ook de lijst der heiligen die in de laatste deelen van November en December nog moeten vermeld worden — ik geen andere schaar van tienduizend martelaren aantrof dan de reeds genoemde. Daarbij komt nog dat het groote vertrouwen, hetwelk, gelijk wij zien zullen, zich uitspreekt in de woorden onder de schilderij der tienduizend martelaren ge­plaatst in de Predikheeren-kerk — dat namelijk ieder die hen aanroept in alles zal verhoord worden, hier in dit leven voorspoed zal heb­ben en hiernamaals de eeuwige belooning — ook in een oude gedrukte Leoninische sequen­tie op bijna dezelfde wijze zich openbaart ten opzichte van de Heiligen op 22 Juni vermeld.
 Immers daar heet het:

Quicquid volunt impetrare possunt apud Salutare
 Supplicibus suis dare quaesita praesidia
O qui tot triumphis estis compotes aulae coelestis
 Nos intentos vestris festis: eximite (nam potestis)


Ab omni pernicie,[5]

  1. Bij vergissing schreef ik Zuidelijke in het aangehaald artikel, waar men ook twintigduizend in tienduizend gelieve te verbeteren.
  2. Vitae S.S. Bolland., 2e dl. van Maart p. 617 en volg. (Antwerpsche editie).
  3. Ibidem, 4e dl. van Juni p. 175 en volg.
  4. Eene muurschildering uit de eerste helft der 16e eeuw in de kerk te Bathmen stelt mede de tienduizend martelaren voor. Zie Leemans, Oude muurschilderingen te Bathmen in Overijssel. Utrecht, C. G. van der Post, 1872, 8o. en V. de Stuers. Muurschilderingen te Bathmen in de Nederlandsche Spectator van 6 Aug. 1870.
  5. Vitae S.S. Bolland, 4e dl. van Juni p. 180.