DOCTOR CUYPERS EN DE JONGEREN.
Wat zich bij bestudeering der werken van Doctor Cuypers aan den beschouwer opdringt is bewondering voor de wijze van werken van dezen man, die, steunend op zeer bizondere gevoelens, zijn leven gewijd heeft aan het uitvoeren van denkbeelden, welke uit die gevoelens ontstonden.
Een kleine vijftig jaren geleden koos hij de richting welke beslissen zou over het karakter zijner bouwwerken en hij heeft van dien tijd af, trouw aan de eens gedane keuze, gearbeid om zijn werken op te voeren tot de hoogte van zijn willen.
Want wat wij ook in hem prijzen mogen, zijn gaven als ontwerper of zijn toewijding als uitvoerder, ons dwingt vooral de stelselmatige arbeidzaamheid van dezen taaien werker bewondering af.
Wij jongeren, die zoo dicht staan bij de twintigste eeuw, wij denken over het kiezen eener richting zoo geheel anders dan in den tijd toen Cuypers begon te werken.
Wij kennen niet dat geharrewar over de vraag of ons werk klassiek of gothiesch moet zijn zooals dat toen aan de orde was, en ietwat uit de hoogte zien we neer op de simpelen die nu nog strijden over Gothiek en Renaissance.
Voor ons is slechts van belang of een bouwmeester wat te geven heeft uit zich zelve, of er wat echts, wat dieps in hem zit, en als wij, buiten eiken strijd om, Cuypers eeren, dan is dat, omdat hij ons zooveel gegeven heeft en omdat hij zooveel te uiten had.
En toch, als wij ons eens denken in dien partijstrijd en eens overwegen welke richting ons omstreeks 1850 het beste moest hebben toegeleken, dan is onze sympathie voor Cuypers en zijn Gothiek.
Want indien het mogelijk ware de levensvormen eener gestorven periode weder in te voeren in een moderne maatschappij, dan zeker zou een vernieuwde gothische bouwtrant om zijn instructief karakter ons nader zijn, dan een pogen om het doode lichaam der Romeinsche schijnkunst tot voor de tweede maal te doen herleven.
Maar nu wij buiten dien strijd staan, is zijn werk ons meer sympathiek dan dat van zijne tijdgenooten, omdat hij het minst ver van ons verwijderd is, en wij niet zouden kunnen worden wat wij worden willen, zonder gerugsteund te zijn door zijn werk.
Doctor Cuypers deed iets in zijn jonge jaren, wat ons nù tot overwegen stemt. Hij verbond zijn werk aan een verheven levensdoel, hij heeft zijn kunst innig saamgeweven met zijn godsdienstige begrippen.
Een zóó verbonden samengaan, van kunst met heele hooge gevoelens was omstreeks ’50 in Holland onbekend. En al zal het ons wel niet gegeven zijn te werken onder zoo gunstige omstandigheden, als er voor dezen katholieken bouwmeester na 1853 aanbraken, — al zal het ons moeilijker vallen dan hem om onze hoogste gevoelens innig te verbinden aan ons werk, de figuur van Doctor Cuypers, als karakter in de bouwkunst, zal ons tot eigen karaktervorming den weg wijzen.
Want uit zijn leven bleek zijn wil, om vóór alle te zijn de maker der architectuur van eigen leven, en daarom zal hij niet alleen ons tot voorganger zijn, maar ook allen die weer na ons zullen komen, en wien het ernst zal zijn met hunne kunst.
.... WANT EEN UITSTEKEND TIMMERMAN IS TE BEKOMEN VOOR ZES MINAE (ƒ 24) DOCH EEN ARCHITECT VINDT GE VOOR GEEN DUIZEND DRACHMEN (ƒ 3850) ZOO WEINIG ZIJN ER ONDER AL DE GRIEKEN.