meetkundige samenstellingen voor die bedenkbaar zijn. Die paleizen waren bewoond door mannen met een droomerigen bespiegelenden geest, die zich te midden dier doellooze samenstelling wiegden in vage onbepaalde genietingen; zij behoorden niet tot het werkend, practisch, logisch redeneerend ras van het Westen. Bij het binnentreden in de kathedraal van amiens of in een ander onzer middel-eeuwsche gebouwen is een gevoel van eenheid den eersten indruk dien men ontwaart. Men begrijpt dadelijk ’t geheel, geen enkel onderdeel trekt de aandacht, maar als men de middelen ter uitvoering bestudeert, staat men verbaasd over het aantal meetkundige samenstellingen die bij het concept van het gebouw te pas zijn gekomen.
De meetkunde heeft het kleed gevormd van de Arabische gebouwen terwijl zij in het Westen gedurende de middeleeuwen het lichaam vormde. In de Arabische gebouwen komt de meetkunde eerst in het spel bij de ornamentatie en het is juist dan, dat zij in de architectuur der middeleeuwen geheel uit den bouw verdwijnt: daar toch was van af de XIII eeuw alle ornament aan de bloemenwereld ontleend. In frankrijk vindt men slechts tegen het einde der XII eeuw in eenige decoratieve gedeelten de meetkunde terug en die zijn afkomstig van zeer oude traditiën, die nog vóór het Romeinsche tijdperk dagteekenen. Men vindt bijv. zekere krullen of wrongen van een zeer eigenaardig karakter, op de hoeken van eenige zware kapiteelen uit de tweede helft der XIIde eeuw. [1] Als men de gebogen lijn van die krullen bestudeert, bemerkt men dat zij door middel van een meetkundig figuur ontstaan zijn. In teekening 17 A is punt B de kern van de krul en tevens het snijpunt van de horizontale
lijn–ab–en de loodlijn–cd–de lijnen–ef–en–gh; verdeelen ieder der vier rechte hoeken in twee gelijke hoeken. Van punt–a–dat ’t begin der krul aangeeft, valt een loodlijn–ai–op lijn–Bf–van punt–i–eene loodlijn–ij–op lijn–Bd, van punt–j–eene loodlijn–jk–op lijn–Bh, van–k–eene loodlijn–kl–op lijn–Bb–enz. Van af het midden van lijn–ai–is eene loodlijn getrokken, tot aan het snijpunt met lijn–gh, waardoor men punt–g’–verkregen heeft; als men op dezelfde wijze te werk gaat met lijn–ig, valt die tweede loodlijn eveneens op punt–g’, die dus ’t centrum van–boog–aij–is. De loodlijn, die op lijn–jk–begint, heeft als snijpunt met lijn–Bf–punt–m, dat het centrum is van boog jk; de loodlijn, die op het middenpunt van lijn–kl begint, heeft als snijpunt met lijn–Bd, puut–n–centrum van boog–kl–enz. De krul, die men zoodoende verkregen heeft, gelijkt veel op zekere wrongen, uit de primitieve Ionische kunst. Andere krullen zijn met behulp van den gelijkzijdigen driehoek verkregen (zie teek. 17 E) De punten F, G, H geven den gelijkzijdigen driehoek aan, terwijl van punt H, dat als centrum beschouwd wordt, de boog FG geteekend is. De zijde GH wordt in twee gelijke deelen verdeeld en op de helft GG’ wordt een tweede gelijkzijdige driehoek GG’I geteekend. G’ wordt als middelpunt beschouwd, en de boog GI geteekend. Op dezelfde wijze te werk gaande op de zijde–G’I– van den gelijkzijdigen driehoek –G’GI– met punt –L– als centrum, heeft men den boog –IO– kunnen teekenen enz. Die wijzen van teekenen hadden de artisten der XIIe eeuw niet van de Romeinen, zij zijn van veel vroegere tijden afkomstig.
Om dergelijke teekeningen weer te vinden moet men tot in de verre oudheid terugkeeren, zoo vindt men ook eene groote overeenkomst tusschen zekere Grieksche ornamenten van klein-azië en ornamenten van het einde der XIIe eeuw in frankrijk. Vooral wanneer men de profielen beschouwd, vindt men eene groote gelijkheid tusschen die twee scholen door afstand en tijd zoozeer van elkander verwijderd. De ronding is soms dezelfde en de teekening berust op dezelfde meetkundige samenstellingen. Men behoeft niet veel Grieksche Ionische en Dorische gebouwen gezien te hebben, om te bemerken dat in de architectuur van die volken het teekenen der profielen als een gedeelte van groot belang beschouwd werd. Die teekening was niet eenvoudig eene uiting der ingeving van het oogenblik, maar berustte op eene juiste beredeneering en een zeer fijn gevoel voor den vorm. Bij het teekenen van een profiel zijn er hoofdzakelijk twee punten van groot belang: 1o. de functie die vervuld moet worden en 2o. het effect dat wegens die bijzondere plaats verkregen zal worden. Een profiel kan men eerst dan goed noemen, wanneer aan die beide conditiën voldaan is. De teekening zal zich natuurlijk naar de bouwstof schikken, maar dit verandert niets aan het beginsel. Een profiel dat uit marmer gehouwen wordt, moet fijner bewerkt worden, dan een dat uit zandsteen wordt gesneden, maar dit verschil bestaat alleen in de mindere of meerdere scherpte der hoeken en der lijnen. Verregaand verkeerd is het echter, aan profielen van houtwerk den vorm te geven die voor steen is ontstaan of profielen die in een zaal geplaatst zijn te behandelen zooals degenen die voor het buitenste gedeelte bestemd zijn. Die natuurlijke wetten hebben de artisten der middel-eeuwen niet verwaarloosd, evenmin als de grieken. Voor zoover men oordeelen kan, wegens het zeer gering aantal Grieksche gebouwen die gespaard zijn gebleven, hebben zij ze zelfs zeer streng toegepast. Het profiel heeft drie functiën te vervullen, zoowel bij de grieken als in onze architectuur der XII eeuw: het ondersteunt een uitstek, vormt een muurvoet of geeft eene hoogte aan. In
- ↑ Koor van de Notre-Dame van parijs, van St. Julien-le-Pauvre, van de kathedraal van noyon.