Pagina:Architectura vol 005 no 025.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
118
19 Juni 1897.
ARCHITECTURA.


eens of meermalen zal men de geheele comedie herhalen, want men weet immers nog niet officieel waar hem de schoen wrong. De officieren ontdekten het wanneer zij het werk klaar vonden, de onderbaas toen hij er proefondervindelijk tegen aan liep, de aannemer weet van niets, maar betaalt driedubbel hetzelfde werk en de werklieden kan het niets schelen. Het is in één woord eene organisatie van „lik me vestje,” die geheele aannemerij. De minister laat zich door hooge theoriemannen voorlichten, die goed worden betaald. De genie werkt de gegevens op het papier uit. De teekenaars maken er legio doorsneden en plattegronden van. Tot zoover de bureaukratie. Dan komt de aannemer, die niets anders is, nadat hij de bestekken teekent, dan een strooman, die òf verdient of verliest. Achteraan komen de handenarbeiders met hun duivelstoejagers en heeft de bureaukratie al haar werk in daggeld gemaakt, de onderste laag wordt in aangenomen werk geplaatst en zoo schokt en rammelt het half-vergane voertuig voort, verguld als het is, totdat de een of andere moddersloot zich erbarmt over het mispunt en het er invalt.
Zal straks de onderbaas zich verwijtend richten tot den timmerman en den metselaar, die hem maar lieten doormodderen met zijn verkeerd formeel, dan antwoorden hem dezen koelweg: „Wat gaat ons dat aan het is uw werk. Moesten wij verleden week niet 3 uur verzuimen omdat het regende, had ons die uitbetaald en wij hadden jou er niet in laten loopen.” Zoo is het! Maar nog verder gaat het. Een der werklieden, bekend met de fouten en het geknoei der sabeldragende theorie-mannen, gaat zich te buiten, en het doet er niet toe aan wien of hier de schuld is. Hij verwijt den officieren en bazen hunne fouten. Zelfs spreekt hij van „het geld der belastingbetalende burgerij.” Nu is de zaak in orde. De rechterlijke organisatie stopt den man 14 dagen wegens beleediging in de kast en overigens blijf er de geheele toestand hetzelfde. Het geheele stelsel van uitbesteding van Staat- en Gemeentewerk is door en door verrot, en moet noodig vervangen worden. In andere landen heeft men daaromtrent reeds met andere stelsels de proef genomen en het zou een stap zijn in de goede richting als degenen, die straks weer bezig zullen zijn om maar weer van het oude dik koffie te schenken, er eens aan begonnen te denken om een verbetering te brengen in de manier, waarop Staat- en Gemeentewerk wordt daargesteld.
Thans is de aannemer — hebbende niets ie zeggen over het eigenlijk werk — niets anders, dan de aangewezen persoon, om door knijpen al datgene er uit te halen, wat er uit de werklieden te persen is. En daarvoor gebruikt hij stukwerk en andere middelen.
De werkman zelf is niets anders dan een bloot werktuig, die er zelfs prijs op gaat stellen, om niets meer te overdenken, dan wat strikt noodzakelijk is.
Bepalingen ter bescherming van den werkman moeten den aannemer worden voorgeschreven door den aanbesteder (hier den Staat of de Gemeente), terwijl deze op zijn beurt weer moet gedwongen worden door de werklieden in massa, indien zij door organisatie de noodige macht hebben verkregen. Dit is de weg van „mijl op zeven”! Daarom wordt het tijd, dat de hoogere werkgevers (in de eerste plaats Staat en Gemeente) gaan breken met het stelsel van aannemerij, met het door en door verrotte stelsel van het scheppen van een potentaat-aannemer, alias strooman.
En daarnaast dienen de werklieden-organisaties zich bewust te gaan voelen, dat zij zelven zich moeten aangorden met het gereedschap haar vakken eigen en zoover moet het komen, dat de timmerlieden van nederland zeggen tegen den minister-werkgever: „Hebt u wat te timmeren? hier zijn timmerlieden!” De metselaars-organisatie zegt: „Hebt u wat te metselen? welnu hier hebt u metselaars,” enz. enz. En zoo noodig moet daargesteld worden een combinatie van die vakken, die uit den aard der zaak bij elkander komen en dàn eerst, maar ook dàn eerst, zal het mogelijk zijn, dat de werkliedenbeweging zich als zoodanig vrij zal kunnen houden van elke politieke phrazenmakerij. En in die dagen zal die timmerman geen verkeerd formeel maken en die metselaar zal er niet een paar honderd steenen opmetselen en alzoo tijd en specie verknoeien, maar de draad van het belang des broods zal loopen door de loonen van beiden; dat worde eenmaal zoo.

n.

Hoewel hiermede nog niet het laatste woord inzake arbeidsregeling is gezegd, is het dienstig te wijzen op de mogelijkheid van eene regeling, waarbij, door juistere verhouding tusschen de verschillende elementen, die noodig zijn voor het daarstellen van eenig werk, de kans ontstaat ook van dien kant te werken aan verbetering van de wijze van uitvoering.

b.
BOEKBESPREKING.

De pas verschenen 11e en 12e aflevering van het „Maandschrift voor versieringskunst” heeft op het omslag eene reproductie van het groote aanplakbiljet door thoen prikker indertijd voor dit maandschrift vervaardigd. De inhoud is verder als volgt:
Drie platen met pottebakkerskunst door j. mendes da costa. Wederom uitingen van het overal doordringende besef, dat het de taak der artisten is het ambacht te veredelen en op te heffen uit den conventioneelen sleur. Wat zouden veel beeldbouwers goed doen wanneer zij het lofwaardige voorbeeld van mendes da costa volgden, en in kleine bescheiden dingen trachtten hun kunnen uit te drukken, liever dan in ongenietbare grootsche concepties, door niemand begrepen of gewaardeerd, hunne beste kracht te zien wegzinken in den steeds wederkeerenden vorm van ontnuchtering.
Volgende platen bevatten eene op zijde gebattikte oorkonde van c. d. lion cachet, twee spiegelomlijstingen door th. molkenboer en eene oorkondekoker in ivoor en perkament van lion cachet.
Oude kunst is vertegenwoordigd door een plaat met twee Japansche aardewerken beeldjes en eene andere waarop twee Chineesche bronsjes; de verdere aanvulling kan om hare mindere belangrijkheid onvermeld blijven.

door aldom heaton.
BEAUTY AND ART,
 

2e Hoofdstuk: „Schoonheid in vorm en kleur.”

Bladz. 41. „Wanneer iemand van zekere beschaving in gesprek tredende over litteratuur of muziek, zal hij zwijgen wanneer het op oordeelen aankomt omdat hij weet dat daartoe „wetenschappelijke kennis” noodig is. Maar in schilderkunst meenen de meeste menschen dat hun oogen voldoende in staat zijn om over goed en slecht te oordeelen ...
„Dat is eene groote vergissing, zulk eene waarneming berust op dierlijk instinct, op de wijze zooals een konijn een dashond ziet en opspringt. ...
Bladz. 42. „Het is boven allen twijfel dat wij moeten leeren zien. ...
„Niemand ziet ooit goed een landschap als hij er niet een geteekend heeft en niemand ziet de ware schoonheid van bloemen tenzij hij gepoogd heeft ze af te beelden of wat minder prettig is hen ontleed heeft en onder het microscoop bezien. ...
„Niemand kent de eeuwige bergen tenzij hij iets weet van hunne geologie, van de werking van het water in de ravijnen, van het ijs in voorafgaande eeuwen om kort te gaan ...
Bladz. 43. „Dit alles bewijst, dat de waarneming die door de oogen naar de hersens wordt overgebracht, gewoonlijk onvolledig en onvertrouw baar is. Ze kan voldoende