Pagina:Architectura vol 005 no 026.djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
26 Juni 1897.
125
ARCHITECTURA.


eindigt en van een noorderzijbeuk is voorzien. De hoofdbeuk is middeleeuwsch, de noorderbeuk schijnt een 17e-eeuwsch toevoegsel te zijn. Aan de westzijde voor den hoofdbeuk staat een toren die zijn eenvoudige vierkante klomp van roode baksteen hoog boven de lage nok der kerk verheft. De rijke laat-gothische bekroning is in witte steen.
De gewelven der kerk zijn van hout.
De S t. Janskerk, een kapel met één beuk, houten gewelven, baksteen met spaarzame bergsteen aanwending, laat-gothisch, Angelus-torentje op de nok, Renaissance portaal.
De S t. Anna of Nieuwe kerk. Renaissance klassieke invloed, Dorische kroonlijst, zeer fraaie toren, rijke spits met lood bekleed.
Raadhuis. (Het oude Raadhuis van 1250 vinden we terug in de hoofdwacht). Aan de zuidzijde vertoont het Raadhuis, ondanks de vele toevoegsels, zich nog duidelijk als 13e-eeuwsche baksteenbouw.
Uit het hooge basement ontspringen dc lisenen die onder de gekanteelde schuttersgang door flauwe segmentbogen verbonden, de gevelsvlakte in drie groote vakken verdeelen, waarin de machtige kruiskozijnen, die de groote hal verlichten, hun plaats vinden. Aan de noordzijde op dezen gevel vooruitspringende is een vertrek (de Costerskamer) uitgebouwd gedragen door een paar kolommetjes zonder basement en voorzien van bizarre kapiteelen; de gevel van dezen uitbouw vertoont gothische herinneringen en Renaissance toevoegsels.
Meer Noordelijk een geheel renaissance uitbouw grooter dan de eerste. De gevel naar Dorischen (?) trant in gehouwen en gebakken steen, met de noodige pilasters, bogen, tafelementen enz.; het beeld der Gerechtigheid vindt hier zijn plaats.
Ook deze uitbouw behoort nog tot de middeleeuwsche kern van het gebouw.
De zeer schoone vleugel aan de zijlstraat dateert uit het begin der 17e eeuw.
De kruiskozijnen bezitten nog ten deele hun oorspronkelijke loodbeglazing.
Schoone gevelankers, buitengewoon ver voorspingende kroonlijst op rijke consoles, typisch deurtje, schoone kap met een groote massa dakvensters, met merkwaardige loodversieringen; leelijke moderne schoorsteenen ontsieren dit juweel.
De ingangsvestibule vormde vroeger een geheel met de nog opene portiek onder de Costerskamer.
Een smalle steenen trap leidt van hier naar de groote zaal, een heerlijk interieur, niet zijn groote gepleisterde muurvlakken en zware eikenhouten zoldering, jammer dat er wat veel schilderijen aan den wand hangen.
De geschilderde glazen (sterk gerestaureerd) waren vroeger in de kerk van bloemendaal aanwezig. Er hangt een walvischhaak in.
Boven de ingangsvestibule bevindt zich de justitiekamer met nog het oorspronkelijk middeleeuwsch spitsboog tongewelf.
Aan de noordzijde in de groote Hal leidt een breede trap naar de vertrekken aan de zijlstraat, nam. Burgemeesterskamer, Trouwzaal, Wethouderskamers en Raadzaal, alle min of meer belangrijk om de betimmering en behandeling van zoldering en schoorsteen.
Verder is er nog een folterkamer waar behalve werktuigen een metselaarsgildeproef en gedreven looden versierselen te zien zijn. De benedenvertrekken in den vleugel aan de zijlstraat zijn met vlakke gewelven voorzien.
Aan de achterzijde van het Raadhuis vinden we nog de overblijfselen van het voormalig Predikheeren klooster.
Het Pand is de kruisgang van dit convent, eenvoudig in gebakken steen opgetrokken.
De vleeschhal van lieven de reij, welbekend wat het uitwendige aangaat, is vooral door de merkwaardige gewelven van binnen een bezoek overwaard.
In de Amsterdamsche Poort bezit haarlem een bijzonder mooi gebouwtje uit de laatste helft der 15de eeuw. De degelijke soberte, het prachtig evenwicht der massa’s de rijpheid waarvan het geheel getuigt maken het zeer interessant.

En niet om de hiervoren vermelde monumenten alleen is haarlem een voor den Architect zeer merkwaardige stad, doch ook en vooral om de vele doodgewone dingen die daar nog in meerdere of mindere mate in harmonisch verband met de omgeving waaruit ze ontsproten worden teruggevonden.
En dit is in onzen tijd van musea en verzamelingen van gipsafgietsels een niet gering te noemen voorrecht.
Hiermede wil niet gezegd zijn, dat deze fragmenten in zoo zuiveren staat, de beginselen vertolken, dat ze, de klassieken gelijk, als toonbeelden der contemplatie zouden kunnen worden gesteld; de naam er aan gegeven, den tijd en het land waarin ze ontstonden doen hier al aanstonds een ander bedoelen vermoeden. Het zijn hollandsche fragmenten meerendeels na vijftienhonderd ontstaan, en, mogen wij hun innerlijke waarde niet op rekening stellen van den tijd waarin ze tot stand kwamen, wel sterk moet dan vóór dien het begrip van doen zijn geweest, dat onder zooveel verbastering nog zooveel blijk van vroegere waarde is overgebleven.
Want om ons te herinneren dat in de Middeleeuwen begrepen werd wat bouwen is, daarvoor hebben we te haarlem de oude S t. Baaf en om in te zien dat aan de hierbedoelde doodgewone dingen innerlijke waarde niet kan ontzegd worden, daarvoor is ook in haarlem in de laatste honderd jaar helaas te veel gebouwd, dan dat de klaarblijkelijkheid dezer bewering niet bij de eerste vergelijking in het oog zou springen.
En moge het waar zijn, dat in onzen tijd om meer dan één reden, de studie der primitieven tot een gebiedenden eisch moet worden gerekend, toch (en vooral van bouwfragmenten schijnt dit waar te wezen) toch mag een stud[i]e van de hierbedoelde dingen, voortgekomen uit een cultuur niet zoover van de onze verwijderd, niet zonder belang worden geacht.
Betrekkelijk groot is in haarlem het aantal deftige woonhuizen uit de 17—18 eeuw, die in het door en door Hollandsche karakter hunner gevels, in hun starren eenvoud doen blijken hoe te dier tijde een voorname behuizing werd begrepen. Voor de kalme breede pui, veelal fijntjes gemetseld in klein formaat steen, den enkelen strek boven de breede vensters, vlak, zonder de minste versiering, strekt zich de uit blauwe zerken bestaande stoep in kalme berusting uit, deze laatste van de openbare straat afgescheiden, door een veeltijds zeer mooi hekwerk, doorgaande over de geheele breedte en bij den ingang omgezet tot den gevel.
En die ingangen zijn dikwijls zoo merkwaardig, zoo simpel, zoo grootsch, zoo voornaam; wel begreep men in die dagen wat een deur was.
Doch ook de Hofjes met hun innige gemoedelijkheid, hun heerlijke gewoonheid, hoe vinden we daarin telkens de stemmingen terug, die pieter de hoogh zoo meesterlijk wist weer te geven.
Ons kort bestek gedoogt niet alle timmer-, schrijn-, verf-, lood- en ijzerwerken op te noemen, die in deze lijn onze aandacht zouden vragen, daarenboven zou de meest gezette omschrijving niet in staat zijn te geven, wat een enkele wandeling door de stad reeds in staat is ons onder dit opzicht te verschaffen.

haarlem, juni ’97. jan stuijt.
MUSEUMTERREINEN
TE AMSTERDAM.

In de N. Rotterdammer kwam deze week een stuk voor, dat, al is hier reeds meermalen over deze kwestie geschreven, ons belangrijk genoeg voorkomt, om, door ’t in zijn geheel over te nemen, eenigszins nader onder de aandacht te brengen.