Pagina:Architectura vol 005 no 026.djvu/6

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
126
26 Juni 1897.
ARCHITECTURA.


Men schrijft ons uit amsterdam:
Onlangs hebben B. en W., afwijkende van den tot heden gevolgden weg, en voor den eersten keer na langen tijd, hunne onverschilligheid voor hetgeen op gemeentegrond gebouwd wordt, laten varen. Het was bij den verkoop van een terrein aan den nieuwen westelijken verkeersweg. B. en W. gingen daarbij zóó ver, van den bouwondernemer eene niet onbelangrijke korting op de koopsom van den grond toe te staan, mits hij zijn gebouw optrok in eenen stijl, die zich aansloot bij den stijl van het belendend R -K. liefdadigheidsgesticht.
Wij hebben in deze bemoeiing van B. en W. een stap gezien op den goeden weg en ook de gemeenteraad heeft de houding van B. en W. geapprouveerd. Er zijn natuurlijk wel bezwaren te opperen tegen overheidsbemoeiing op het gebied der aesthetica. Er zou een dierbaar vertoog te schrijven zijn tegen een officieel kunstrechterschap, dat immers tot eenzijdigheid leiden moet, tot onderdrukking van het individualisme en zulke vieren en vijven meer.
Men vergete echter niet, dat het met de vrije bouwkunst thans zóó ver is gekomen, dat er heusch niets meer aan te bederven valt. Wat men ook beproeve om haar voor verdere daling te behoeden, schaden kan het nooit; leelijker dan het thans geschiedt, kan er niet gebouwd worden!
Wij zouden daarom willen vragen, uit welke overweging B. en W. hunne goede zorgen blijven bepalen, uitsluitend tot het hoekje bouwterrein aan den nieuwen verkeersweg; waarom zij volstrekt geen notitie nemen van wat op de museumterreinen gebeurt. Die terreinen zouden bestemd worden voor luxewijk. Er is jarenlang gepeinsd over een plan waarnaar die terreinen moeten worden bebouwd. De gemeente-ambtenaren leverden een plan, dr. cuijpers toenmaals lid van den Raad, stelde eene andere indeeling voor, mr. josephus jitta kwam ook met een plattegrond voor den dag.... maar wat ziet men op de terreinen in werkelijkheid gebeuren? Men ziet er in de jan luijkenstraat en haar verlengde maar op los knoeien! Zulk ergerlijk oppermanswerk is er al geleverd, dat genoemde straat een prachtige bouwkundige kakografie dreigt te worden.
En nu het ergste, waarover onze overheid toch heusch wel eens denken mag, want het werpt de vraag op: of het wel eerlijk, wel fair play is, dat zij de bouwondernemers maar ongemoeid hun gang laat gaan. Meermalen is de aandacht gevestigd op het drietal aardige, pittoreske gebouwtjes door den architect klinkhamer in de jan luykenstraat gezet. Bijna iedereen, ook leeken, ook menschen, die van hetgeen gebouwd wordt, niet veel notitie plegen te nemen, stonden een oogenblik voor deze huizen stil. Men voelde onbewust, dat deze aardige geveltjes door een artist ontworpen waren. Maar die gebouwen trokken vooral de aandacht, toen ze nog alleen stonden, toen ze nog niet aan beide kanten geflankeerd werden door producten in den bekenden oppermansstijl. Thans moet men er bepaald op letten, anders gaat men de aardige geveltjes voorbij. Dat komt, ze worden door hunne buren doodgedrukt. Het gaat altoos zoo! Zet iets, wat gedistingeerd is, een mooi vrouwtje bijv., tusschen allerlei grove dingen of grove creaturen, het mooie vrouwtje zal in de verdrukking komen. Het is een wanbegrip te meenen, dat het mooie op zijn gunstigst uitkomt, als ge het omringt door het leelijke, want de ergernis, die het leelijke wekt, onderdrukt de teedere sensatie, die het mooie geeft. Ceci tue cela!
Ik vraag: hebben die de bedoelde drie huizen lieten bouwen, niet om ze te verhuren, maar om ze zelf te bewonen uit behoefte aan een woning, wier uiterlijk hun dagelijks een vreugde kon zijn, geen reden B. en W. toe te voegen: „gij hebt ons genoegen voor een groot deel bedorven. In de veronderstelling, dat de museum-terreinen bestemd waren voor een wijk, die een sieraad zou zijn voor nieuw-Amsterdam – en tot die veronderstelling hebt gij en de gemeenteraad alle aanleiding gegeven door de gewichtigheid, waarmede gij den plattegrond van bebouwing vaststeldet – in de veronderstelling dus, dat we ons in goed gezelschap begaven, droegen wij aan een architect op, ons een woning te stichten, in overeenstemming met hetgeen wij ons van een schilderachtig kwartier, waarvoor de museumterreinen bestemd schenen, voorstelden. Te laat ontwaren wij echter, dat gij ieder toelaat op de museumterreinen, die in staat is de pachtpenningen voor den grond te betalen, zonder te vragen wat en hoe hij op dien grond denkt te bouwen. Wij zijn om den tuin geleid en voelen ons verlegen met de figuur, die wij met onze huizen slaan, tusschen het plebs naast ons. Onze huizen passen niet in onze omgeving. Konden we ze naar naar Bussum kruien!”
De gemeente is op de museumterreinen volkomen meesteres. Zij kan den ondernemer, die er bouwen wil, aan strenge bepalingen binden, ook wat den welstand betreft. Indien er aan het stadhuis geen ambtenaren zijn, die oog hebben voor en kennis van architectuur, dan dient men het toezicht op andere wijze te regelen. Als de bouwondernemers wisten, dat hunne plannen aan de goedkeuring worden onderworpen van eene commissie van bouwkundigen, die hoog genoeg staan om elke gedachte aan eigenbelang uit te sluiten, ze zouden er zich wel voor wachten met plannen te berde te komen die niet den stempel dragen van te zijn ontworpen door een .... architect! Natuurlijk, het zou wel last geven en bisbilles en geschrijf en gewrijf — maar och, dit alles is niet onoverkomelijk. Het vervliegt en vergaat. Wel onoverkomelijk is een bedorven stadswijk, want zelfs de reus Goliath kan haar niet omtrappen ....

BERICHTEN.

— De Raad der Gemeente delft heeft in hare zitting van 21 juni goegekeurd het voorstel van B. en W. tot herstelling van de 4 spitsen van den Ouden Kerktoren, waarvoor een bedrag van 35,000 gulden zal worden vereischt.
Uit dit bericht zoude moeten worden opgemaakt dat de zeer belangrijke som van 35,000 gulden aan de vier hoektorentjes van de Oude kerk te delft, dagteekenende uit de xiiie eeuw, onder leiding van het bureau van Gemeentewerken aldaar zoude worden verwerkt.
Het verwekt onze groote bevreemding, dat in de gemeente waar de Polyt. school gevestigd is, men zoo weinig waarde schijnt te hechten aan de wijze waarop dergelijke belangrijke herstellingswerken aan een zeer bizonder monument onzer vaderlandsche kunst zullen worden uitgevoerd.
Men kent den spits van dezen toren, geheel van steen opgetrokken op hare halve hoogte door eene uitgekraagde galerij onderbroken. De steenen spitsen zijn in Nederland niet talrijk.
Aan zulk een spits de som van 35000 gulden verwerken, dat wijst op zeer ingrijpende maatregelen.
Om de verantwoordelijkheid van zulk een werk met goed gevolg te kunnen dragen kunnen bizondere studie van oude bouwwerken en eenigszins uitgebreide ondervinding als eerste vereischte worden gesteld; eischen die gewoonlijk door eene commissie van deskundigen worden gesteld.
Vele gemeentebesturen hebben dan ook in dergelijke gevallen op verzoek der betreffende ambtenaren zelven uitgezien naar een of meer personen, welke dien ambtenaar in zulke buitengewone gevallen terzijde kunnen staan.
In delft acht men dit alles niet noodig.
Toch kunnen we moeielijk veronderstellen, dat de loopbaan van den Directeur van gemeentewerken hem voorheen voldoende gelegenheid heeft gegeven om door opmetingen en uitvoeringen dieper in te dringen in de middeleeuwsche kunst dan de kortstondige studie aan de Pol. School toelaat.
Onder het tiental mannen der praktijk, welke in ons Vaderland aan de hier te stellen eischen hoogstens zouden kunnen voldoen, zullen slechts zeer enkelen der gemeentebouwmeesters zijn aan te wijzen.
Het is alsnog te wenschen dat de belanghebbende personen mogen inzien, hoe noodig het is om voor dit belangrijk werk het oordeel van een of meer archeologisch ontwikkelde bouwmeesters in te roepen.

— „The Architect” van 18 juni jl., bevat een uitvoerig artikel over Delftsch aardewerk, en het volgende stukje over Ierland.
„Ierland is rijk aan voorbeelden van voorhistorische monumenten, volgens den heer barlase zijn er 234 dolmens in de provincie munster, 248 in connought, 226 in ulster en 71 in leinster, over het geheel 780. Ook zijn er 50 tumuli met vertrekken en 68 monumenten van verschillende soort.”
„Van een tafelsteen van een dolmen in kermonstown, carlow heeft men het gewicht geschat op 100 ton[.]
„Volgens den heer barlase waren de bouwers de voorgangers der Keltische stemmen. Zij waren Cannibalen en hadden zooals men gelooft, deze neiging gemeen met de bouwers der Egyptische pyramiden.” [1]

  1. Gezien de weergelooze kennis die de bouwers der pyramiden moeten gehad hebben om zulke onovertroffen monumenten te stichten, een werk waartoe wij met al onze machines niet in staat zouden zijn, is deze verondestelling hoogst belachelijk. red.