Pagina:Architectura vol 005 no 035.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VIJFDE JAARGANG No. 35.ZATERDAG 28 AUGUSTUS 1897.

ARCHITECTURA / ORGAAN V.H. GENOOTSCHAP ARCHITECTURA ET AMICITIA
ARCHITECTURA / ORGAAN V.H. GENOOTSCHAP ARCHITECTURA ET AMICITIA

UITGEVERS: J. VAN DER ENDT & ZOON MAASSLUIS.

Redactie: jos. th. j. cijpers, j. l. m. lau­we­riks, johs. b. lam­beek jr., l. f. ede­ma van der tuuk en k. de ba­zel.
bij­dra­gen voor het blad te zen­den aan den heer k. de ba­zel, ni­co­laas beets­straat 118, am­ster­dam en al­les, wat de ad­mi­ni­stra­tie van het ge­noot­schap be­treft, aan den 1sten se­cre­ta­ris, ameri­can-ho­tel, te am­ster­dam.
voor­waar­den van het lid­maat­schap: het or­gaan met tech­nisch ge­deel­te wordt we­ke­lijks fran­co toe­ge­zon­den aan alle le­den van het ge­noot­schap. de jaar­lijk­sche con­tri­bu­tie voor het lid­maat­schap be­draagt:
voor gewone leden ƒ 12.—
kunst­lie­ven­de le­den 10.—
bui­ten­le­den en aspi­rant le­den 7.50



DE OPLEIDING VAN
DEN ARCHITECT.

Telkens komt weer deze fundamenteele vraag te berde: Langs welken weg dient de architect zijne opleiding te ontvangen?
Zeer vaak ontmoeten wij vrienden en collega’s, wier zonen thans de lagere of middelbare scholen bezoeken, die de vraag tot ons richten: „Zeg me nu eens wat is wel uw oordeel over den besten weg dien ik kan inslaan om de opvoeding van mijn zoon te voltooien?”
Het natuurlijke antwoord luidt dan: „Wel, wie kan daarheen beter leiden dan gij zelf?”
„Neen, — herneemt de collega, — het onderwijs is in vijf en twintig jaren veel verbeterd, ik zelf heb vele zaken met moeite, met schade en schande later moeten leeren, die de jonge bouwkundigen thans reeds bij ’t verlaten der kunstscholen geheel meester zijn. Maar in zoo’n provinciestad hebben wij geen voldoend kunstonderwijs; daarom zeg mij uw gevoelen omtrent de waarde van verschillende min of meer gebruikelijke opvoedingsmethoden.”
Als daarop een antwoord dient te worden gegeven, zouden wij allereerst tot voorbeeld willen stellen den levensloop der meest uitmuntende bouwmeesters. Om de aanwijzingen, die te verkrijgen zouden zijn in verband met de naamlijst van de vermaarde bouwmeesters in de landen van Westersche beschaving, goed te kunnen vergelijken en statistische waarde daaraan te kunnen toekennen, dienen de omstandigheden in die verschillende landen wel degelijk in aanmerking te komen. Zulk eene tabel zou dus moeielijk zijn samen te stellen en te veel tijd rooven om onze collega’s niet ongeduldig te maken. Beperken wij ons dus tot ons Vaderland, als we de resultaten van de officieele en particuliere opleiding willen vergelijken.
Drie hoofdelementen onderscheiden wij in de bouwkundige loopbaan. Het technische en aesthetische element in den werkkring van den bouwmeester zijn al te vaak geheel van elkander onafhankelijk en gescheiden beschouwd; daaruit volgen dan de volgende nadeelen in de opleiding: dat de jongeling gesteld werd onder den invloed van personen, die met elkanders onderwijs volstrekt geen rekening hielden, maar elk voor zich, zijne eigen leering als de meest noodige wil doen voorkomen; even zonderlinge dwaling bij het tot stand brengen van monumenten, zooals het Justitie paleis te brussel waar de bouwmeester poellaert op ’t papier bracht de vormen door zijne vrije fantazie (?) hem ingegeven, terwijl een ingenieur was aangesteld, de heer willems, aan wien de zonderlinge en moeielijke taak was opgedragen, om door vernuftige (ijzeren) hulpconstructie ds steenstapelingen, die uit eigen krachten niet bestaanbaar zijn, tezamen te houden. Zoo zoude dan een ideaal, — negentiende eeuwsch — bouwwerk verrijzen geboren uit den kunstsmaak der ouden en de constructieve nijverheid der modernen.
Aan het derde element: het administratieve wordt over het algemeen minder aandacht geschonken. Toch verdient die richting in de ontwikkeling van den bouwmeester niet verwaarloosd te worden. Want al hebben de architecten sedert vorige eeuwen een deel van hunne taak overgedragen aan den aannemer, toch moet hun oordeel gevormd zijn omtrent — en dienen zij kennis en ondervinding te hebben van — administratie van bouwwerken en alle ambachten die daarmede in verband staan, niet alleen om die verscheiden beroepen op ’t juiste oogenblik en in de goede verhouding te laten ingrijpen, om orde te houden in de financieele verwikkelingen tusschen den bouwheer en zijn contractanten, om de begrootingen juist te kunnen maken, — maar ook vooral om de goede verhoudingen in het gebouw der maatschappelijke orde te bevorderen.
Nu stellen we voorop, dat geen dezer drie richtingen zonder de andere twee tot volkomen ontwikkeling kan komen, — dat elke richting door de beide anderen moet gedragen worden wil zij haar doel zoo na mogelijk bereiken, — dat de bouwmeester, op welken trap van ontwikkeling, dat hij ook staat, aan alle drie die richtingen heeft te offeren, — dat bij geen zijner werken de bouwmeester