phototypieën waarmede met den 8sten jaargang een aanvang zou gemaakt worden.
De vragenbus werd ledig bevonden en de vergadering, niets meer aan de orde zijnde, onder dankzegging aan de leden voor hun trouwe opkomst gesloten.
HET IVe INTERNATIONALECONGRES VAN ARCHITECTEN TE BRUSSEL 28 aug.—2 sept. 1897. |
bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan der société centrale d’architecture de belgique. |
Le Soir zegt het volgende van de opening op zaterdag 28 aug. ll.: „De Société centrale d’Architecture heeft gisteravond in haar lokaal in de Beurs de leden van het internationaal congres ontvangen. Er was veel volk, waaronder veel vreemden, velen vergezeld van hunne dames, wier lichte kleeding de eentonigheid der zwarte rokken en witte dassen afwisselde. Evenals bij het raout „de medicine publique et de pharmacie” op het stadhuis werd er gedanst, nadat door het voorstellen der vreemdelingen en eenige glazen champagne ieder op zijn gemak gebracht was. En vertrouwelijk werd de avond tot middernacht doorgebracht.”
Zondagmorgen ten 10 ure werd in een der zalen der Brusselsche tentoonstelling „de retrospectieve tentoonstelling van architectuur” geopend. Het was slechts een klein zaaltje en men kon dus verwachten dat hierin het beste was bijeengebracht van de bouwkunstproducten der geheele wereld. Nochtans zal niemand met deze hooge verwachting daarheen zijn gegaan. Het was meer een formulier, iets dat bij een congres over bouwkunst moeielijk kon gemist worden, zoo mogen we dus veronderstellen dat niemand teleurgesteld zal geweest zijn met het weinig zaakrijke dat deze quazie tentoonstelling ter bezichtiging aanbood.
’s Middags te l uur was eene vergadering in de zaal van het Palais des Académies, eene groote zaal vol geschilderd marmer, goede en historische schilderijen. De tegenwoordigheid van den Koning, den Minister de bruijn en den burgemeester van brussel had vele congresleden waaronder verscheidene dames doen opkomen. De voorzitter, de heer dumortier, dankte in zijne openingsrede den Koning, de regeering en de stad brussel voor de aan het congres verleende bescherming. De minister de bruijn verwelkomde de vreemde architecten waarna de verschillende afgevaardigden der regeeringen: stübben voor duitschland, aitchison voor engeland, paupinel voor frankrijk, cuijpers voor holland en graaf de lusor voor rusland den minister bedankten en hoopten dat het congres vele belangrijke vragen mocht oplossen.
Hierna kreeg de heer m. j. de waele, architect en professor aan de academie van gent het woord voor zijn voordracht, getiteld: Moet men bij het restaureeren van monumenten
a. De fouten in de constructie der ouden ontzien of verbeteren?
b. Moet men van hunne werken de onafgewerkte gedeelten afmaken?
c. Mag men sommige deelen der constructie of van het ameublement wegnemen, teneinde eenheid in den stijl te brengen?
De spreker kwam tot de volgende conclusies:
a. De verschillende stadiums der techniek van het gebouw kenmerken de verschillende tijdperken der middeleeuwen en der renaissance op dezelfde wijze als de wijzigingen van den artistieken vorm. Wij besluiten, dat het verkeerd zou zijn de twee factoren, die in de Architectuur samenwerken, van elkander te scheiden, door de elementen eener primitieve constructie te verbeteren of zoo gezegd te moderniseeren.
b. Wij zeggen ja, als het monument eenvoudig is en uit weinig deelen bestaat en deze zich in zulk een toestand bevinden, dat er ten opzichte hunner herstelling geen twijfel kan bestaan; neen, — als het geval twijfelachtig is.
c. Wij meenen hierop met neen te moeten antwoorden.
De meeste onzer oude monumenten dragen den stempel der stijlen, die zich tijdens hun bouw telkens hebben opgevolgd. Deze verscheidenheid geeft hun eene zekere charme, die men zonder vergoeding verliest, door deze opvolgende toevoegsels weg te nemen.
Na deze voordracht namen verschillende sprekers het woord, de heeren lucas, harmond, cuypers, buls enz., daarna werd met algemeene stemmen de volgende motie, door den heer dumortier voorgesteld, aangenomen:
Voor het einde der zitting werd nog het volgende voorstel van den heer m. harmond door stemming aangenomen:
Het congres hoopt dat het eenmaken der bestaande verordeningen zoo spoedig mogelijk tot stand kome om dit resultaat te verkrijgen.
Te 4.15 werd de zitting gesloten.
’s Middags ten 4½ ure werd een bezoek gebracht aan de Brusselsche tentoonstelling.
Maandagmorgen ten 9 ure was er in de Beurs een algemeene vergadering van congresleden. De heer l. cloquet, architect en leeraar aan de Universiteit te gent, hield een voordracht getiteld: 1o. Moet het bouwkundig onderwijs eclectisch zijn of moet het begrensd worden tot het streven of de principen eener school? 2o. Hoe moet het programma zijn?
Spreker begon met aan te wijzen dat de klassieke stijlen te lang uitsluitend waren onderwezen terwijl de middeleeuwsche kunst van groote estetische en technische waarde en bovendien inheemsch niet verdiende om op den achtergrond te worden geschoven.
De vroeg-Renaissance is daarentegen zeer gewild en het program der scholen hoewel eenigszins gewijzigd is nog verre van volledig. Zoo wordt bijv. in de eerste vier studiejaren te veel in klassieke richting onderwezen. Woordelijk las hij het volgende:
De hier uitgedrukte vrees zou misschien tot nul terug te brengen zijn indien de leerling van af den beginne op de hoogte gebracht werd met de eenvoudige beginselen waarop de meeste stijlen berusten, d. w. z. niet zoozeer met de vormen van kolommen, kroonlijsten, spitsbogen en andere architectonische onderdeelen, door den heer cloquet eenigszins naïef met den grootscheepschen naam van principen en