— 42 —
wetenschappen ook voor het natuurregt een fakkel ontsteken.
Heeft de godgeleerde de natuurwetenschappen niet dikwerf noodig bij de uitlegging der Heilige Schrift? Zullen daarin niet duizend zaken hem helder en gemakkelijk worden, die zonder natuurkennis onverstaanbaar voor hem blijven? Zullen de natuurwetenschappen hem niet een wapen, hier tegen bijgeloof—daar tegen ongeloof, in de hand geven? Zal hij zonder natuurkennis den zin voor het verhevene, doelmatige, eenvoudige in de Schepping kunnen opwekken? Zal hij de kennis van den Schepper in zijne alomtegenwoordigheid, voorzienigheid, goedertierendheid bij zijne gemeente kunnen aankweeken, zonder haar met zaakkennis op de werken zijner hand heen te wijzen? Zal niet het vertrouwen van den leeraar bij zijne gemeente schade lijden, zoo dikwijls hij, die dan toch ten platte lande te midden van onkundigen zoo menigmaal de