Pagina:Baumhauer1848WijLevenindeNatuur.djvu/64

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 60 —

de taal niet kent. Weigert Gij, achtbare mannen, mij Uw vertrouwen en Uwe ondersteuning niet; door een onvermoeid streven naar de bevordering van het goede zal ik trachten U te toonen, dat Gij ze niet aan een' onwaardige hebt geschonken.

 

Hoogleeraren dezer Doorluchtige school, zeer geachte ambtgenooten! gelooft niet dat ik door U als ambtgenooten te begroeten mij nog jongeling aan U mannen door uitgebreide kennis en ervaring beroemd gelijk stel; neen, de eer die mij heden te beurt valt verblindt mij niet, doch zij wekt de zucht bij mij op, om door onvermoeide inspanning zoo veel mogelijk U ter zijde te streven. Gij allen ontvingt mij met welwillende toegenegenheid; blijft mij die toedragen, want de spreuk eendragt maakt magt behoort de leus te wezen van hen, die allen één doel bejagen: de opvoering der jeugd tot den tempel der waarheid.