Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1536

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

1533

Lukas

7:28—44

bereiden zal.

28. Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet, dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij.

29. En al het volk, Hem horende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God.

30. Maar de Farizeen en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.

31. En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk?

32. Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.

33. Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.

34. De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren.

35. Doch de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al haar kinderen.

36. En een der Farizeen bad Hem, dat Hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des Farizeers huis, zat Hij aan.

37. En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande, dat Hij in des Farizeers huis aanzat, bracht een albasten fles met zalf.

38. En staande achter Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten, en zalfde ze met de zalf.

39. En de Farizeer, die Hem genood had, zulks ziende, sprak bij zichzelven, zeggende: Deze, indien Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; want zij is een zondares.

40. En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het.

41. Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig;

42. En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben?

43. En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.

44. En Hij, Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt, en