Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/61

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
41
43
bijlagen.

weten wat pinten ſtoopen en haer vergaringen ſijn, voor een groote ſlechticheyt gehoudẽ worden: En alſoo mach t’ ander oock voor een groote ſlechticheyt gehoudẽ worden by de gene die wel genouch weten wat everedenheyt met haer vergaring en aftrecking is. Maer wat mach hier af d’ oirſaeck weſen? De voornaemſte ſchijnt dat de menſchen onbequaem constwoorden gebruyckẽ: Als datmen by ons in plaets vant inlandich woort everedenheyt, genomẽ heeft het uytheems Proportie. Want die t’ woort Everedenheyt uytſpreken, hun comt in de ſin te ſeggẽ, hier en ſijn geen even redenen, hoe ſouder dan everedenheyt weſen? welckẽ inval den genen ſoo niet en ontmoet, die altijd t’ onverſtaen woort proportie in de mont hebbẽ. Angaende der toonen ware reden, welcke ymant hier begeeren mocht, angheſien dit haer plaets niet en is, ſoo ſal ick die int laetſte ſtuck der ghemengde ſtoffen vervoughen, en daerentusſchen meughen ſy die welgenouch weten wat everedenheyt met haer vergaring en afttecking ís, verſtaen hoe de oude en nieuwe ſchrijvers groote boucken gemaeckt hebben dieſe ſeggen te handelen van de Singconſtige everedenheyt, ſonder nochtans die te raken: En

dat