Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
50
bijlagen.

worden, deur t' welck het uytſpreken der [1] everedenheden cort en verſtaenlick valt, en alle ontmoetende ſwaricheden licht. Maer ſijnder gheen ander goe talen dan Griecx? laet noch een, die veel beter is, namelic het Duytsch, om dattet de t’ ſaemvouging corter en ghewisſer heeft: Corter, overmits de Duytſche tael tot dien eynde ghemaeckt is uyt louter eenſilbige grontnamen, en, grontwoorden, deur ſo gemeenen reghel, dat de meerſilbighe, ſijn of eyghen namen van menſchen, plaetſen, uytheemſche cruyden, vruchten, en dierghelijcke: Of ſijn na d’ eerſte inſetting deur onwetentheyt inghewortelt: Als voor op zijn Noorthollants Vaer, Moer, Sus, Broer, te ſegghen Vader, Moeder, Suster, Brooder, daer ſommighe noch een e meer an hanghen, als Vadere, Moedere, Sustere, Broedere. Of anders datſe beſtaen uyt t’ ſaemghevouchde ſonder datment merckt. Als by voorbeelt dat menighe meynt Navel een tweeſilbighe grontnaem te weſen, die nochtans vergaert mach ſijn van Na met Vel. Maer om van deſe eenſilbige ſeltſaemheyt bewijs te doen, ick heb verſcheyden woorden en namen oirdentlick

  1. Proportionum.