Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
55
bijlagen.

eens daer afghekeert ſijnde, t’ can licht ghebeuren datmenſe voor datmael, niet weder int gheſicht en crijcht, ghelijck ick metter daet bevonden heb. Nu dan deur het ſien, of het ooghen op de ſterren, d’alder ſcherpſte en ernſtichſte ooghing ghebeurende die ons te vooren comt‚ ſoo is het woort ſleerooghen met goede reden daer uyt ghetrocken. En vervolghens ſoude daer uyt moghen beſloten worden, dat de Duytſchen eertijts dapper Sterooghers gheweest hebben, ja in dat deel der ſterooging, daer hypparchus noch ptolemeus niet af vernomen en hadden, als vooren van dies breeder gheſeyt is.
Belanghende, het woort Sprietooghen, beduydende qualick of twee voor een ſien: Het is te weren dat met ſpriet beteyckent wort cruys, als de ſpriet eens ſchips cruyswijs voor de mast commende, S’ghelijcx een ſwijnſpriet, ſoo veel als ſwijncruys, om dat de ſtaf wat heeft cruyswijs daer op commende: Oock ſijnder die ſprietwech voor cruyswech ſegghen. Sulcx dar ſprietooghen ſoo veel is als cruysooghen, dat ſijn, oogen wiens ſichtſtralen niet [1] evenwijdich en ſtrecken als vande rechteſiende,

  1. Paralleli.