Naar inhoud springen

Pagina:Bijlsma, Rotterdams welvaren 1550-1650 (1918).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ven werd uitgeoefend. Eveneens vond men reeds destijds in de stad een aan de olieslagerij verwante industrie, namelijk de zeepziederij, waartoe eene onderneming aan de Hoogstraat N.z. werd opgericht. Buiten de groepen van der waterstad- en landstadneeringen stond de draperie, een tak van nijverheid, die aangewezen was op uit het buitenland afkomstige grondstof. De vervaardiging van wolle-lakenen was destijds te Rotterdam niet zonder beteekenis en Guicciardini vermeldt dan ook deze industrie, wanneer hij in zijn reisbeschrijving verslag doet van zijn bezoek aan Rotterdam, "dove si fanno molti panni"[1]

De buurt der draperie was de Oppert. In deze straat, vooral aan de westzijde, woonden tal van drapeniers en droogscheerders; de lakenverwerijen, ten getale van 5, waren gelegen aan Sint Jacobstraat en aan Oppert oostzijde, waar zij uitkwamen op het water van de Rotte. Enkele dezer lakenverwerijen, onder andere die, welke de toepasschelijke namen droegen van "het Blauwe Schaap" en "de Blauwe Bok", behoorden in gemeenschappelijken eigendom aan verschilende meer gegoede drapeniers-lakenkoopers, die op deze wijze voor de afwerking hunner lakenen met de eigen bedrijven konden volstaan.

In den Oppert vond men bovendien de Drapeniers- of Sint Severuskapel, in welke de "paertse" (perche = rek om de lakens op te hangen) en de "porsse" of lakenpers stonden. Van uit den Oppert kon men gemakkelijk, gaande door de Sint Jacobstraat en over de Raamsbrug, het terrein der lakenramen bereiken, dat zich uitstrekte van Doelweg tot Coolvest. Blijkens het kohier van de tienden penning op de huurwaarde waren in het jaar 1562 honderd en tien ramen in gebruik, een cijfer, uit hetwelk eenigszins het belang van de toenmalige Rotterdamsche draperie valt op te maken.

De lakennijverheid was bij de steedelijke keuren gereglementeerd; het

  1. Hadrianus Junius in de anno 1572 gestelde beschrijving van Rotterdam, voorkomend in zijn: "Batavia", maakt melding van Roterdams "pannificium non ignobile"; hier volgt hij blijkbaar Guicciardini, aan wien hij ook zijn onzinnig overdreven cijfer van de in 1563 verbrande huizen ontleend heeft.