Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 21 —

Tot dollen opstand saamgesneld?
De Godheid ziet uw samenrotten,
En blaast op uw vermeetlen trots.
Zijne Almacht spot met uw bespotten,
En gy verbrijzelt op zijn rots.
Te rug! en leert uw schedel buigen;
Ontfangt de tucht, weêrbarstig zaad,
Eer de aarde van uw val zal tuigen!
Eén oogwenk nog en ’t is te laat!

1824.



 

Godbetrouwen.

Πιστὸς ὃ καλῶν ἡμᾶς, ὃς καὶ σοιήσει.
PAULUS.
Op U betrouw ik, Heer der Heeren
Op U tot wien mijn zangtoon klimt;
Op U die de onschuld zult verweeren,
Hoe fel door monsters aangegrimd!
Red, red my van ’t geweld dier snoden,
In dollen moedwil saamgeprest:
Die ingebeelden wareld goden!
Gy, rots op wie mijn hoop zich vest.

Bevrijd my van die gruwelbenden,
Wier opgezwollen overmoed
In ’t plicht- en eer- en wettenschenden,
Van dolheid schuimend, tiert en woedt;
Wier ziel, Godlasterend en verwaten,
Verwoesting blaast en Helvloek aâmt!
Op U heeft zich mijn hart verlaten,
Die geen verwachting ooit beschaamt.

Van d’opgang van mijns levens morgen,
ô God, betrouwde U dit mijn hart,
Zijn hoop, zijn uitzicht, vreugd, en zorgen;
En Gy, Gy deelde ’t troost in smart.
’k Lag met de doodverf op de kaken
En scheen bezweken voor elks oog;
Mijn bede mocht Uw throon genaken,
En ’k hief ’t stervend hoofd omhoog.